Weer
v., 1. weder; 2. verweer: z’n weer hebben, niet om een weerwoord verlegen zitten; in zijn knollentuin zijn (of: het weer mee hebben); 3. m., kwast in hout.
v., 1. weder; 2. verweer: z’n weer hebben, niet om een weerwoord verlegen zitten; in zijn knollentuin zijn (of: het weer mee hebben); 3. m., kwast in hout.