Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Udenhouter

De inwoners van Udenhout hebben natuurlijk geen specifieke karakterkenmerken. Alhoewel de bewoners van de dorpen in de omgeving de inwoners van Udenhout wat hooghartig vonden. Dat had waarschijnlijk te maken met de welstand van het dorp. Tot enkele tientallen jaren terug waren in Udenhout de verschillen in rang en stand erg groot. Uiteraard stonden de geestelijken bovenaan, gevolgd door de notabelen, de middenstanders en de boeren, de arbeiders en dan de mensen die van de bedeling moesten leven. Binnen een stand waren er ook nog aanzienlijke verschillen. De ene boer was de andere niet. Rijke boeren hadden een of meerdere boerderijen in eigendom en stonden hoger in aanzien dan de huurboeren. De notabelen van Udenhout konden er wat van. Zij waren er goed in om zich notabel te gedragen. De pastoor, de burgemeester, de gemeentesecretaris, de dokter, de notaris en enkele rijken vormden een groep mensen, die het in het dorp voor het zeggen hadden. Op straat namen mensen hun pet of hoed voor hen af. Tegenspraak of een eigen mening hebben werd nauwelijks of niet geduld. Van onderdrukking was geen sprake, maar wel van een duidelijke scheiding tussen “het vurnaom van törp” en de rest van de Udenhouters. Bijzondere figuren uit de elitegroep waren zeker pastoor Van Eijl, burgemeester van Heeswijk, “meneer Willem” van Iersel, dokter Lobach, Kapelaan Moeskops, Pieter Vermeer, Meester van Oss, Graard Bergmans, rector van Teeffelen, pastoor Prinsen, notaris Huenges, ……. De rijkere boerenfamilies konden het zich veroorloven hun zonen uit militaire dienst te houden. Generaties lang bleven dezelfde families tot een zelfde stand behoren en er veranderde wat dat betreft maar weinig. Rijken bleven rijk en armen bleven arm. Huwelijken sloot men over het algemeen binnen de eigen stand. Buiten de strikt zakelijke dingen hadden de verschillende standen nauwelijks omgang met elkaar. Alleen kinderen van de hogere standen studeerden. Toch waren er uitzonderingen. Als een jongen goed kon leren dan was het een grote eer voor de familie als hij naar een seminarie ging. Een priester in de familie, deed het aanzien stijgen. Hetzelfde gold als kinderen naar het klooster gingen.