Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Surinaamse familie Udenhout

Surinaamse familie Udenhout
2.1 Suriname.jpg


Surinaamse familie Udenhout
2.2 peerke donders.jpg
Peerke Donders

Rond 1860 bezat de welgestelde Engelsman Thomas Green twee plantages in Suriname. Zijn katoenplantage Mary’s Hope lag in het district Coronie aan de kust. De plantage was via een zoutwaterkanaal open met de zee verbonden. Maryshope is nu een dorpje met een aardig katholiek kerkje, waar pater Gerard van Kempen pastoor is. Op de plantage Boxel aan de Surinamerivier, eveneens eigendom van Green werd geen katoen maar suikerriet verbouwd. Green, die woonde in Paramaribo, ontving bij de afschaffing van de slavernij voor zijn 215 slaven een tegemoetkoming van 64500 gulden, een vermogen in die tijd. Slaven konden voor 1863 vrijgelaten worden door middel van de zogenaamde manumissie. Uit het vrijlatingsregister blijkt dat op 24 oktober 1861 twee meisjes zijn vrijgelaten door Thomas Green. Beiden krijgen de achternaam Udenhout. Adriana Udenhout is geboren in 1849 als dochter van slavin Esther, Catootje Udenhout is in 1852 geboren als dochter van Julia. De eerste woont op de plantage Boxel, de tweede op Mary’s Hope. Het was verplicht om slaven bij vrijlating een formele achternaam te geven. Het tussenvoegsel ‘van’ werd daarbij vermeden, omdat het vaak afhankelijkheid aanduidde en dat wilde men voorkomen. Vandaar Udenhout en niet ‘Van Udenhout’. Het is en blijft een raadsel hoe deze vrijgelaten Surinaamse slavinnen aan de achternaam ‘Udenhout’ kwamen. Mogelijk kwam het door Peerke Donders. Thomas Green moet pater Donders gekend en ontmoet hebben. Het zou kunnen dat Donders gedaan kreeg dat hij de twee slavinnen vrijliet. Beide meiden ontvingen de achternaam Udenhout en later bij de afschaffing van de slavernij kregen ook hun tien familieleden deze naam. De Udenhouts bleven wonen in het district Coronie, waar in 1937 ook de latere premier (1984 en 1985) Wim Udenhout was geboren. (Zie Unentse Sprokkels 7, blz. 13 t/m 16.)