Snuiten
(snutte), ov. ww., 1. door blazen de neus reinigen; 2. beetnemen, bedriegen, bij de neus nemen, financieel te kort doen: ze snutten oe. Ook bij Bredero en Hooft.
(snutte), ov. ww., 1. door blazen de neus reinigen; 2. beetnemen, bedriegen, bij de neus nemen, financieel te kort doen: ze snutten oe. Ook bij Bredero en Hooft.