Schoer
m., alleen gehoord in de uitdrukking mee unne schoer, in een opwelling, met een plotselinge beweging (vgl. ramscheut). Van Dale en WNT vermelden het woord in de betekenis van ‘onweersbui’, ‘regenvlaag’. Het mij bekende gebruik doet meer denken aan een plotselinge onrust of een rilling die door iemand heen gaat, zoals in het Duitse Schauer.