Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Postbodes Jan en Willem Verschuuren

De broers Jan en Willem Verschuuren werkten rond het begin van de vorige eeuw als schoenmaker in Udenhout. Dankzij de familiebanden met de familie Scholtze (waarvan opeenvolgende generaties tussen 1803 en 1926 verantwoordelijk waren voor het postagentschap in Udenhout) konden zij stoppen met hun werk als schoenmaker en postbode worden. Jan zou dit werk van 1 september 1911 tot 1 augustus 1942 blijven doen. Willem volgde later en bleef vervolgens ook geruime tijd in dienst van het postagentschap. In die tijd was het vak van postbode een relatief aantrekkelijk beroep. De postbode droeg een uniform, was in overheidsdienst en had daardoor inkomenszekerheid en bovendien uitzicht op een pensioen. Het salaris bedroeg aanvankelijk 400 gulden per jaar, maar dat werd om onbekende redenen binnen een maand verhoogd naar 480 gulden!

Hoewel Jan en zijn broer Willem beiden het vak van postbode verkozen boven dat van schoenmaker, hadden de twee qua karakter weinig overeenkomsten. Jan was een opgewekte man die graag een grapje maakte. Zo zag hij omstreeks 1912 tijdens een feestje op het postkantoor van Udenhout eens kans om het werk van de daar werkende telefonistes (het doorverbinden van gesprekken) over te nemen. Hij verraste toen de dames Arends, telefonistes in Tilburg, met een onverwachte grammofoon-uitvoering doordat hij de grote hoorn voor de microfoon liet spelen.

Willem stond daarentegen bekend als een nors en opvliegend persoon. Wanneer iets hem niet zinde, dan liet hij dat duidelijk merken. Zo kreeg één van de kinderen van Jan, de kleine Wim (1929), eens de wind van voren toen hij op tafel ging staan. Ook het tuinhekje van boer Teurlings in de Groenstraat kreeg het zwaar te verduren toen het niet snel genoeg wilde openen; Willem trapte het dan maar open! Ook op latere leeftijd werd Willem allesbehalve milder. Vanwege het feit dat Willem bedlegerig werd kwam Jan regelmatig met een van zijn kinderen langs om hem in zijn bedstee te ‘keren’. Dat was een behoorlijke klus. Eén persoon moest eerst in de bedstee klimmen en Willem naar voren trekken. Vervolgens kon hij dan met twee personen gekeerd worden. In plaats van dankbaarheid te tonen voor de geboden hulp, kwam het regelmatig voor dat Willem begon te vloeken en kwaad werd. “Gooit mèn mar in ‘t karrespoor”, zei hij eens tegen Jan en zijn zoon Pieter (1922-2014), waarmee Willem blijk gaf van zijn frustratie over zijn afhankelijkheid van anderen. Toch, zo beloofde hij Jan eens, zou hij het op een dag allemaal goed maken, waarmee Willem leek te doelen op een erfenis die beschikbaar zou komen bij zijn overlijden. Sinds het overlijden van Willem in oktober 1961 is er echter nooit meer iets over de erfenis vernomen…