Passant
1. impesaant of imperesaant, en passant, intussen; 2. meepesaant, in één moeite door: ja, ja, mar meepesaant (of mee imperesaant), ja, maar intussen (uiting van achterdocht).
1. impesaant of imperesaant, en passant, intussen; 2. meepesaant, in één moeite door: ja, ja, mar meepesaant (of mee imperesaant), ja, maar intussen (uiting van achterdocht).