Nirken
onov. ww., herkauwen; verwant met snurken, nurks en nors. Op de eerste plaats van koeien gezegd, maar in de agrarische beeldspraak uitgebreid tot betekenissen als: voortdurend herhalen, met kleine zaken bezig blijven, zeuren, telkens op hetzelfde onderwerp terugkomen, langzaam eten, hinderlijk persevereren: zit toch nie den hille tèd te nirke.