Lul
Zn., 1. onaangenaam manspersoon, hij is zunne lul, daor kunde nie mee werke, hij is een vervelend persoon om mee samen te werken. 2. mikpunt, hij stond mooi vur lul, hij stond mooi voor aap. 3. iemand die iets zeer doms heeft uitgehaald, onbegrèèpeluk dettie dè gedaon heej, wenne lul, niet te geloven dat hij zoiets doms heeft uitgehaald.