Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Jan van der Bruggen

In de tijd dat Jan van der Bruggen bij Huize Assisië begon was het lekenpersoneel nog intern. Hij werkte op de boerderij en had daar ook zijn bed. Op zondagavond moest Jan om 10 uur binnen zijn. Eens kwam hij later, wat hem een flinke uitbrander van een dienstdoende broeder opleverde. Jan van der Bruggen vond een keer op de zolder van het hoofdgebouw oude bidstoelen. Hij vertelde een collega dat hij graag zo’n bidstoel zou hebben, waarop Jan antwoordde: “Dan moet je naar de directeur”. Jan van de Bruggen ging naar de directeur en zei: “Directeur, ik bid nog elke avond op m’n knieën het rozenhoedje en zou zo graag een bidstoel hebben”. “Dat is goed”, zei de directeur, “neem maar mee naar huis”. De volgende ochtend kwam Jan van der Bruggen op zijn werk en vertelde aan zijn collega dat hij eigenlijk wel twee bidstoelen zou willen hebben, waarop die antwoordde: “Dan moet je naar de directeur”. Jan van der Bruggen toog opnieuw naar de directeur en zei: “Directeur, mijn vrouw bidt ook nog elke avond op haar knieën het rozenhoedje en zou ook zo graag een bidstoel hebben”. “Dat is goed”, zei de directeur, “neem maar mee naar huis”.