Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Jacobine Monnikendam

Jacobine, die nu in Tilburg woont, vertelt haar verhaal hoe zij als joods meisje door hulp van de paters Capucijnen onder de schuilnaam Anne-Marie Kapteins, in Biezenmortel kon onderduiken bij het echtpaar Willem Timmermans en Hanneke Mallens, dat destijds aan de Biezenmortelsestraat woonde.

Jacobine Monnikendam werd in 1931 in Utrecht geboren. Toen zij drie jaar oud was verhuisde zij met haar ouders naar Amsterdam waar zij oorspronkelijk vandaan kwamen. In Amsterdam heeft zij nog haar 10e verjaardag gevierd en een half jaar later moesten zij vertrekken. De noodzaak om te vertrekken werd haar als kind al heel duidelijk. Zij moest naar een school waar alleen joodse kinderen mochten komen. Iedere morgen ontbrak er wel een kind. Zij zag ook haar overbuurtje weggaan en na ettelijke angstaanvallen van haar ouders werd toch besloten om te gaan onderduiken. Het gezin Monnikendam bestond uit vader en moeder, 3 dochters en één zoon. Twee zusjes waren in Den Haag ondergedoken. Vlak voordat zij en haar moeder vertrokken, ontving zij het overlijdensbericht van de enige broer, die bij de eerste razzia van de eerste zomer in de oorlog gevangen werd genomen. Hij is naar Mauthausen vervoerd en drie maanden later is hij gestorven. Jacobine en haar moeder zijn naar Tilburg vertrokken, naar kennissen van haar vader, en deze mensen hebben hen in contact gebracht met de paters Capucijnen in Tilburg. Haar vader was in Amsterdam achtergebleven. Hij zou tegelijkertijd met zijn vrouw en dochter vertrekken. Hij had zijn papieren bij zich en stond op het centraal station toen een SS'er uit zijn buurt hem herkende en hem aanbracht. Hij is nooit in Friesland aangekomen, wat het doel was van zijn reis; daar had hij een onderduikadres. Hij is weggevoerd naar Auschwitz en niet meer teruggekomen. Mevrouw Monnikendam kreeg een onderduikadres in Tilburg in de Klaverstraat bij de familie Kools en Jacobine eerst bij de familie de Kok, de kennissen van haar vader in Tilburg, en daarna in Biezenmortel. De Capucijnen hadden haar in contact gebracht met Willem Timmermans en Hanneke Mallens. "Tante Han en oom Willem, zo heb ik ze altijd genoemd", zegt Jacobine. Over tante Han en oom Willem en haar onderduiktijd vertelt zij: Het waren hele bijzondere mensen. Ik zou kunnen zeggen, Ome Willem was een en al goedheid en vrolijkheid, die de vloer waar zijn vrouw liep kuste, bij wijze van spreken, die dol was op zijn vrouw en helemaal onder haar invloed. Tante Han was een heel bijzondere vrouw, niet direct sentimenteel, niet direct overvloeiend van liefde, zoals wij dat in menselijke zin verstaan, maar een goed mens, een zeer intelligente rechtschapen vrouw die haar hele leven gestreefd heeft om dàt te doen wat goed is en in die zin heeft ze mij ook altijd benaderd. Ze heeft nooit geprobeerd een tweede moeder voor mij te zijn, dat was niet iets wat haar lag, maar een zeer bijzondere begeleidster. Ik kan me niet voorstellen dat er een tweede, zoals zij, hier nog ergens rondlo¬opt. Vroeger heb ik weleens geklaagd. Ze zou je nooit eens knuf¬felen of een arm om je heen slaan, en ieder kind heeft dat wel nodig. Ik was uiteindelijk nog maar klein. 11 Jaar. Ik had daar wel be¬hoefte aan. Ik kwam in de Biezenmortel met zo ontzettend veel vragen die ik thuis nooit beantwoord kon krijgen en al die vragen konden door tante Han wel beantwoord worden. Ik kwam uit een liberaal gezin. Zo noemden we dat toen. Vandaag de dag, nu ik een andere richting heb geno-men noem ik het gewoon a-religieus. Jood zijn vanuit traditie, maar verder geen reli¬gieus leven. De vrij¬dagavond is in het jodendom erg belangrijk. Dat is het begin van de Sabbat en iedere zichzelf respecterend Joodse mens steekt op vrijdag¬avond kaarsen aan. Dan zijn er ook nog wat feestdagen die beslist gevierd moeten worden zoals Pesach, Jom Kipoer. Van Jom Kipoer, wat eigenlijk een vastendag is en besloten wordt met een feestmaal, kan ik me alleen het feestmaal herinneren, maar vasten, ik denk niet dat ze daar ooit van gehoord hebben. Wel gehoord natuurlijk, want mijn ouders kwamen allebei uit een zeer streng orthodox gezin, maar die hebben allebei hun religie aan de wilgen gehangen, toen ze getrouwd zijn. Wat daar de reden van is? Het antwoord moet ik schuldig blijven. Ik was als kind al zeer religieus en ging alléén naar de Synagoge om les te krijgen, dingen te beluisteren en iedere keer als ik mijn vader of moeder iets vroeg over het religieuze jodendom dan was het: "Ja, luister eens, daar moet je bij ons niet mee aankomen". En bij tante Han, die een zeer religieuze vrouw was, kon ik antwoord krijgen op al mijn vragen. Daar heb ik ook wel gebruik van gemaakt. Dat is de reden geweest dat ik bij pater Gaudiosus in de leer ben gegaan en uiteindelijk ben gedoopt. De foto van die dag heb ik nog in mijn bezit. Het is ook de enige foto die er is uit mijn Biezenmortelse tijd. Ik ging niet in Biezenmortel maar in Udenhout naar school; ik zat daar in de vijfde klas. Tante Han vond dat beter. Die dacht, dat de school van de nonnetjes beter was. Wel onpraktisch. In het begin ging ik lopend, op de klompkes, van de Biezenmortel naar Udenhout. Naderhand hebben ze een fiets voor mij georganiseerd. Waarschijnlijk heeft mijn moeder haar oude fiets naar de Biezenmortel kunnen halen. Hoe ze dat gedaan heeft, is een raadsel. Daar fietste ik mee van Biezenmortel naar Udenhout, maar niet lang, want tante Han begon al gauw een beetje nerveus te worden en toen hebben de Capucijnen mij een plaats bezorgd bij de nonnetjes (de Franciscanessen) in Best. Daar werd het ook te warm. Van Best ben ik naar Veghel gegaan, van Veghel naar Oirschot en daarna naar Oisterwijk. Allemaal Franciscanessen. Met vakanties ging ik naar tante Han en oom Willem. Het is voor mij een zeer indrukwekkende periode geweest. Om als grote-stadskind, uit Amsterdam, in een zo rustige landelijke omgeving te zijn is niet niks. Ik was graag alleen en ik zwierf graag door de bossen. Deze periode is zeer bepalend geweest voor mijn toekomstige leven als jodin. Mijn verblijf in Udenhout kwam voort uit een bittere noodzaak, uit een verschrikkelijk gebeuren. De pijn en het verdriet waren groot; om je familie kwijt te zijn en je eenzaam te voelen. Tante Han heeft dat natuurlijk niet kunnen oplossen, naderhand zei ze: "Je was eigenlijk maar een raar kind, want als ik de naam van een van je familieleden noemde, dan verzon je een of ander verhaal en ging je ertussen uit". Ik durfde er niet over te praten, zelfs niet met tante Han, dus het moet wel een hele indrukwekkende periode geweest zijn. Maar het landelijke heeft mij zo'n rust gegeven en de vervulling van een religieus leven was zó groot, dat het heel veel vergoed heeft. Ik heb daar rust gevonden. Ik kan niet zeggen, dat ik angst gehad heb om opgepakt te worden. Dat is heel raar. Je bent een kind, je kent angst. Je ziet het gevaar, want juist door het gevaar was ik zo zwijgzaam. Ik merkte aan tante Han, dat ze als de dood was, omdat ome Willem een klein beetje een flapuit was, maar echte angst? Wèl de voorzichtigheid, wèl het gevaar zien, maar echte angst heb ik niet gehad. Ik was altijd alert. Altijd. Op een nacht was vlak voor het huis een bommenwerper op de weg te-rechtgekomen. Dat was een verschrikkelijke knal geweest. Ik ben, na wakker geschrokken te zijn weer ingeslapen, en even later kwamen de Duitsers bij onze boerderij binnen. Tante Han en oom Willem helemaal in de zenuwen en in angsten want ze moesten iedereen laten zien die in huis was en toen kwamen ze bij mij in het kamertje terecht waar ik lag te slapen en het was een soort intuïtie en mijn altijddurende alertheid die mij lieten zeggen: "Laat me met rust, ik wil slapen", en de dekens weer over me heen trok. Ik wist niet, dat ze kwamen kijken of er piloten waren. Het had ook iets anders kunnen zijn, want een half jaar daarvoor was het echtpaar tegenover de Capucijnenkerk, bij Keuninx, ook opgepakt. Een man en vrouw, Joodse mensen, en dat heeft op tante Han natuurlijk een enorme indruk gemaakt. Die vrouw was op van de zenuwen. Ik liep ook wel rond met de gedachte: wanneer ben ik aan de beurt? Ik heb bij de nonnetjes steeds mijn katholiek geloof beleefd. Dat was voor mij de enige manier van religieus beleven, dat was de enige manier ook die ik kende. Mijn ervaring met de Biezenmortelse gemeenschap was er een van: 'Héél warm'. Ik sprak met niemand over het verleden. Tante Han strooide het praatje rond "dat is zo'n arm kind uit Amsterdam dat honger heeft", maar ik had het gevoel, dat veel mensen het stilzwijgend wel begrepen en wisten wie of wat ik was, maar daar gewoon niet over praatten. Ik had daar een heel beschermd en warm gevoel en ik snap nu nog niet waarom die mensen bij Keuninx zijn weggehaald. Hoe dat uitgelekt is. Ik weet het nog niet. Hoe kon dat nu gebeurd zijn, terwijl men het eigenlijk wist en er niet over praatte. Mijn jood zijn was ook een publiek geheim. Ik ben daar toch ook doorheen gekomen. Ergens onder de oorlog, toen ik van de ene kostschool naar de andere ging, ben ik wel via de ondergrondse de registers uitgeschreven als afgevoerd en gestorven.