Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Het uitgaan van de kerk

Een verhaal van Ton de Jong gepubliceerd in het boek "Over d'n Biezenmortel".


Een foto.Het moet rond 1925 zijn. De 'leste' mis is uit. Luister mee naar de gesprekken die de mensen voeren. Over de oogst, het weer en wie er aan het bouwen is. Het zijn min of meer vaste groepjes van mensen die elkaar opzoeken. Het zijn ook altijd dezelfden die niet blijven plakken en schielijk naar huis gaan. Te voet, want slechts een enkeling komt met de fiets naar de kerk. De kleinste verandering wordt meteen opgemerkt. Wie er ziek is, wie grond heeft gepacht, wie een ander paard heeft. Het is een zondag ergens in augustus. De rogge staat in rijen ('tijlen' zeiden we thuis) te pronken op de akker achter het cafe van Jan de Kunning. Het is rustdag, tijd om veel te bidden, te gaan buurten, te gaan 'ekkeren' (het bekijken van de gewassen te velde) en toch ook om te werken, want dat gaat zeven dagen per week door.


Ik ken d'n Biezenmortel van voor de Tweede Wereldoorlog alleen uit de verhalen die ik thuis hoorde, van de sfeer die nog lang bewaard bleef in de ouderlijke boerderij op 't Winkel en van een enkel boekje of artikel over Biezenmortel. Zo heb ik me langzaam een beeld gevormd van het dorp waar ik van 1954 tot 1978 ben getogen.


Een jaar geleden vonden we in het archief van de paters capucijnen in Den Bosch deze foto. Door een capucijn, geen slechte amateurfotograaf, gemaakt vanuit het raam van de eerste verdieping van het klooster. De fotograaf heeft zich niet laten zien, want anders had het kerkvolk lachend en kaarsrecht in de lens gekeken. Waarschijnlijk heeft hij het bewust zo gedaan. Geen geposeerde foto maar een stiekeme bespieding van de Biezenmortelse gemeenschap. En daarom is het zo'n mooie foto. Er zijn maar een paar mensen te herkennen. Jan van Mol bijvoorbeeld en Willem Timmermans. Maar doen die namen er eigenlijk wel toe? Daar voor de kerk staat d'n Biezenmortel in optima forma en iedere poging om mensen te herkennen doet geen recht aan de kerkgangers die toevallig niet vooraan stonden. Het was ook niet de bedoeling van de fotograferende capucijn om afzonderlijke mensen maar om het geheel, het volk vast te leggen. Van het soort kleding dat zij droegen vond ik jaren later nog veel terug in dozen bij ons op zolder. De broek met voor een grote flap als gulp ('unne snelzeiker'), mallootige hoedjes en, in blauw papier verpakt, een Brabantse poffer. Die zolder was mijn domein. Ik kende als kind precies de weg tussen en in de spekkisten, tussen de oude met koper beslagen hamen, het afgedankte kabinet. Daar lagen de lagere schoolschriften van mijn ooms en tantes, brieven van de tante zusters, landbouwvakbladen met golvend graan op het voorblad, kerkboeken, hagelpatronen, kleren, mutsen. In het bakhuis lag oud gereedschap, petroleumstellen, spullen uit de oorlog. Overal lagen dus stille getuigen van een andere tijd. Stukje bij beetje heb ik ze ontdekt. Dozen uitpakken, bekijken, weer inpakken. 'Pronselen' noemde ons moeder dat. Het is het mooiste woord dat ik in het Biezenmortels ken.


Die veelheid aan oude spullen is te verklaren uit het feit dat wij in het ouderlijk huis van mijn vader woonden. Zij woonden bij ons in. Jaon de Jong is in 1965 overleden, Hannemarie in 1970. Vooral door hen leerde ik d'n Biezenmortel van vroeger kennen. Ze staan model voor de Biezenmortelse mens van voor en nog lange tijd na de oorlog. Eenvoudig, wars van elke luxe, noeste werkers, diep gelovig. Hun leefwereld was klein, ze hadden geen benul van wat zich in de steden precies afspeelde en het buitenland was vooral missiegebied. Een goeie boer zijn, vooruit komen en in de hemel aanbelanden was hun levensvervulling. En iedereen die over de vloer kwam dacht er ook zo over: Janoom van Larkhoven, Ome Doris de Laat, Ome Willem de Jong. Zo was het in d'n Biezenmortel, zo was het overal op het Brabantse platteland. Het was eigen aan de besloten plattelandsgemeenschappen waarvan de bewoners op elkaar aangewezen waren.


D'n Biezenmortel had, denk ik, toch enkele bijzondere karaktertrekken. De komst van de capucijnen had tot gevolg dat losse buurtschappen een beetje geforceerd een eenheid gingen vormen. De mensen werden als het ware overrompeld door de paters, die meteen een zwaar stempel gingen drukken op de gemeenschap. Bedenk dat het de hoogtijdagen waren van het Rijke Roomsche Leven: de geestelijkheid had een geweldig gezag en de nieuwe parochie had er extra veel van. Biezenmortel moet binnen de kortste keren een van de meest godsdienstige parochies van Noord-Brabant zijn geworden. Niemand kon zich daaraan onttrekken. In andere oudere gehuchten en dorpjes was er altijd wel iemand die voor de nuance zorgde, die afweek van de norm, maar in het boerendorp Biezenmortel was de hobbel in de roomse effenheid ver te zoeken. De foto geeft me door die overheersing van de kerk ook een minder plezierig gevoel. Maar het zijn ontegenzeglijk gevoelend die je jaren later hebt, in een andere tijd en dus op grote afstand van het sociale klimaat van toen. Bijzonder aan Biezenmortel was en is ook Huize Assisie en met name de komst in de vijftiger jaren van de lekenverplegers. Hun komst maakte van de Capucijnenstraat een echte straat van burgers. Maar werd daarmee Biezenmortel ook 'meer van de wereld'? Lieten zij een frisse wind waaien? Nauwelijks, en wel om de simpele reden dat die verplegers eveneens een klein gesloten wereldje vormden. Bovendien zelf ook afkomstig uit dorpen, niet uit de stad. Nee, de steedse invloeden in Biezenmortel werden pas merkbaar toen als gevolg van de toegenomen mobiliteit en communicatie de grens tussen stad en platteland nagenoeg verdween. Huize Assisie.... Op het hertenkamp na vond ik het er allemaal verschrikkelijk groot en kil. Kenmerkend voor dit gevoel was de lange tijd die je voor de hoofddeur moest wachten voordat een broeder met een rammelende sleutelbos met opgetrokken wenkbrauwen vroeg wat we kwamen doen. Daar stonden we overigens maar een keer per jaar. Op vastenavond als we met de rommelpot ('doedelpot') rondtrokken door het dorp. Het opgehaalde geld ging naar pater Van Balkom in Indonesie. De boeren bleven nog lang enigszins vreemd aankijken tegen de verplegers waar ze de familie niet van kenden en die werk hadden waar ze eigenlijk ook maar weinig van wisten. Af en toe kwam er een verpleger met een groep patienten langs wandelen. Dat was het dan. Boeren vormden een eigen gemeenschap, hadden (en hebben) hun eigen ontmoetingspunten: "Unne burger, dat is toch unne andere mens". Ze hadden overigens wel degelijk belangstelling voor het reilen en zeilen op de grote boerderij die aan het 'gesticht' verbonden was. Als jongen vond ik de mengeling van burgers en boeren eigenlijk wel interessant. Het ging er daar anders aan toe dan bij een boer. Het meeste indruk maakte dat zij vrije tijd hadden, ooit klaar waren met werken. Dat was onze pa niet gegund. De haver was amper van de akkers of de aardappelen moesten eruit en het loof was nauwelijks verbrand of de mangelpeeen waren aan de beurt.


Stond tussen Biezenmortel en Assisie een onzichtbare muur, Udenhout ('turp' = het dorp) was gewoon ver weg. Dara waren het pakhuis van de boerenbond, de smid, de bank, de winkels, het gemeentehuis. Er woonde familie, maar een echte band met de moederkern, nee die was er niet. Ook nog niet in de jaren zeven-ig toen de maatschappij toch veel mobieler was. Nu nog is de onderlinge relatie moeilijk te definieren. Het is een stamppot van afhankelijkheid en zelfstandigheid, van afstandelijkheid en verwevenheid. Als officiele grens tussen Biezenmortel en Udenhout gold de Gommelsestraat (van de rijksweg naar de Rustende Jager). De grens liep dwars door de buurtschap 't Winkel, en heb die daarom altijd als zeer kunstmatig ervaren. Udenhout begon voor mij pas bij de steenfabriek. Zo gingen we met 'bruistige' zeugen altijd naar de beer van Jo van Rooij aan de andere kant van de Gommelsestraat en ik heb er nooit bij stilgestaan dat we in Udenhout 'naar d'n beer' gingen. Daar was als je zo'n vluchtgevaarlijk beest moest begeleiden trouwens geen tijd voor. Het is begrijpelijk waarom bij de stichting van de parochie de grens zo is getrokken. Doot een kaarsrechte weg als scheidslijn te nemen, was meteen elke discussie over 'dit huis wel en dat huis niet' afgekapt. Later, overigens pas ene jaar of vijftien geleden, werd het voorste Winkel bij de parochie gevoegd, evenals een aantal huizen ten westen van de Gommelsestraat. Ik vond dat d'n duin eveneens van d'n Biezenmortel was. Ze ligt op Drunens en Helvoirts grondgebied, zo leert de kaart. Maar wie zou durven beweren dat de schoolberg, doel van het jaarlijkse schooluitstapje en van het familie-uitje, niet 'van ons' was? Ik heb het altijd zeer onrechtvaardig gevonden dat een gebied dat zo nauw aan Biezenmortel is verbonden aan andere gemeenten toebehoort. Toch vond ik ook zonder de duinen en zonder het voorste Winkel Biezenmortel groot. Nu was in mijn kinderogen natuurlijk alles groot: De hutten die we achter de school bouwden, de doos met boodschappen die Ties Mallens elke week thuis bracht en de kever waarmee het taxibedrijf van 'de Fret' (Jan van Iersel) ons naar tante zuster bracht. Bovendien is het zo dat 1 kilometer vroeger veel verder leek dan nu. Het Broek, zo noemden wij de weilanden aan de Zandleij (bij Bart mallens de Giersbergsesteeg in en dan driehonderd meter door een modderig karrespoor), was vanuit 't Winkel gezien een heel eind. Afstandsgevoel wordt bepaald door de tijd die je nodig hebt om er te komen en als je onwillige kalveren in het voorjaar daar naartoe probeert te krijgen dan is drie kilometer net zo ver als dat je nu met de auto een paar honderd kilometer aflegt. De Zandkant was nog verder, Scheurenhoeve een heel eind, naar school echter goed om te doen. Hoewel, als 's-winters door sneeuwverstuivingen de wegen gebarricadeerd waren, was ook de gang naar school een heel avontuur. Dat Biezenmortel zo groot leek kwam ook omdat er onderweg zoveel te zien was. Je kon nooit verder dan een paar honderd meter van je afkijken. Bosjes, bomen, houtwallen belemmerden het zicht op een aangename wijze. Ze zorgden voor een intiem landschap dat Biezenmortel als het ware afsloot van de buitenwereld. Iedere boerderij had daarnaast zijn eigen groene gordijn rond het erf, kleine domeintjes die door de gebruikers precies gekend werden. Ik wist precies hoe ik het snelst boven in de kerseboom kon komen en kende exact de volgorde waarin de appels aan de verschillende bomen rijp werden. Het bosje geriefhout een paar honderd meter achter ons huis was ene schitterend speelterrein. Ook daar kende ik elke vierkante meter. Aan het eind van de jaren zestig begon de grote kaalslag. Niet bewust en niet gepland, maar achteraf gezien uiterst efficient. Wie nu vanuit de Biezenmortelsestraat richting Hooghout kijkt ziet een kale vlakte. Het is bijna een polderlandschap. Ergens in de jaren zeventig werd na het rooien van de laatste rijen populieren vanuit 't Winkel de bebouwde kom van Udenhout, met de silo van de Boerenbond als blikvanger, ineens zichtbaar. Dat had ook een psychologische betekenis: Udenhout leek dichterbij te zijn gekomen. Het uitzicht werd naar alle kanten weids. Boomgaarden, alleenstaande eiken, populieren werden omgehakt en wat er her en der overbleef is grotendeels verwoest door de storm van 1984. Maar deze kale medaille heeft ook een positieve keerzijde. Ik ben van de zomer teruggegaan naar de Giersbergsesteeg, dus in de bossen ten noorden van de Biezenmortelsestraat. Allereerst viel op hoe droog de steeg is geworden. Je kunt er op sandalen door. Het was er prachtig. De kamperfoelie stond volop in bloei, de wilde hop reikte bijna tot in de toppen van de bomen. Gezelschap van de koekoek in de verte en vinken om me heen. Weelderige plantengroei en knapen van eiken. Dat is andere koek dan de saaiheid van de dorre Kempen. Het maakte veel goed.

Ook van de oorspronkelijke boerderijen is weinig bewaard gebleven. De praktische instelling en zuinigheid won het -niet onbegrijpelijk- van het historisch besef. Hopelijk zal 'het klooster' na het vertrek van de zusters in zijn huidige staat behouden worden. Het is niet oud en het heeft weinig bouwkundige waarde maar het is ontegenzeggelijk voor Biezenmortel een monument. Sloop het klooster en het hart van de gemeenschap is weg. De woonomgeving waarin de Biezenmortelnaar leeft is veranderd, maar de sociale omgeving zeker niet minder. Er konden in de gemoedelijkheid van een klein dorp dingen die nu absoluut onmogelijk zijn geworden. Zo had Theo van Iersel de gewoonte om als hij bij een uitvaart of huwelijk moest dirigeren de zesde klas alleen te laten. Dat ging nog goed ook. Tegenwoordig zou de klas letterlijk afgebroken worden. Dat er vantevoren bij Therus van Kempen grote hoeveelheden snoep werden ingekocht zodat de klas zich in drie kwartier tijd ziek at, is een onbeduidend detail. Wat was er te beleven in Biezenmortel? Genoeg! Eerst wat persoonlijke flarden: het paasvoetbaltournooi in Oisterwijk (waren we tweede of eerst), de schoolreisjes en het dagenlang ophalen van oud papier om die reisjes te kunnen betalen. Natuurlijk ook kerkelijke zaken. Het mooiste was natuurlijk dat je als klein kind op Onnozele Kinderen door een kloek (een ouder meisje) werd opgehaald, in het donker naar de kerk liep en na de mis door pater Emilianus chocolademelk ingecshonken kreeg. En dan de verenigingen en aanverwante. Jong Nederland en de Gidsen, VCB en later BIMO en de tennisclub. Een kleine maar fijne bibliotheek in het gemeenschapshuis. Even een tafeltennisclub en later de soos achter het toneel van het gemeenschapshuis: De roerige jaren zestig in een notedop. Veel van de verenigingen zijn er nog steeds. Op de precieze situatie heb ik geen zicht meer. Het zal wel zijn zoals elders in kleine dorpen: met vallen en opstaan en met de beperkingen, een relatief kleine woonkern eigen, wordt er voor de gemeenschap veel gedaan. Dan loopt het daar wat minder, maar gaat het bij een andere vereniging beter. Zo gaat dat nu eenmaal. Met deze relativerende opmerking heb ik indertijd afscheid genomen van Jong Nederland. Toen zieltogend maar in Scouting in beginsel toch een goede opvolger! De kerk, de grootste vereniging aller tijden, heeft haar bindende werking verloren. De Biezenmortelse kerk is langer vol gebleven dan kerken in een stad als Tilburg, maar ergens in de jaren tachtig ging het -ik heb het uit eigen waarneming- opeens razendsnel. Wie nu zondags om half elf naar de laatste mis gaat treft een gemiddelde leeftijd aan die korter bij de 55 dan bij de 45 ligt. Het is moeilijk meer voor te stellen dat nog zo kort geleden de kerk vooral ook in Biezenmortel zo bepalend was. Dat een pater de sexuele voorlichting verzorgde, dat de bedevaart naar handel een waralijk hoogtepunt van het jaar was en dat je de katechismus even goed kende als de huidige kanaalindeling van de tv.


Terug naar de foto. Het uitgaan van de kerk is niet meer het allesbepalende beeld van Biezenmortel. Dat is een grote karakterverandering, maar als gemeenschap moet d'n Biezenmortel zich pas echt zorgen gaan maken als de verenigingen leeglopen. Dat zijn de kurken waarop een dorpsgemeenschap drijft.