Gewarig
(gewarrig), bn., waakzaam, gezegd van ‘een hond die begint te blaffen, zodra hij iemand vreemds gewaar wordt’. Waarschijnlijk ook van gewaar afgeleid. Zeer dikwijls ook gezegd van een vrouw: het slaat dan op een zekere neiging huis en hof te bewaken en met het oog daarop het heft in ahnden te nemen: ze is goed gewarrig.