Deftig
(dèftig), bn. en bw., chic, ook: algemeen beschaafd: dèftig praote, ABN spreken, vooral gezegd van iemand voor wie het een tweede taal is; ook zelfstandig gebruikt: ‘t dèftig; probleem dat kinderen elkaar voorleggen: hoe is dè in ‘t dèftig.
(dèftig), bn. en bw., chic, ook: algemeen beschaafd: dèftig praote, ABN spreken, vooral gezegd van iemand voor wie het een tweede taal is; ook zelfstandig gebruikt: ‘t dèftig; probleem dat kinderen elkaar voorleggen: hoe is dè in ‘t dèftig.