Deel
(del), o., geeft niet ‘part’ aan, noch ‘voorstal’; deze heten resp. ‘part, stuk’ en ‘vurstal’; wordt gebruikt als vage aanduiding van een niet al te geringe hoeveelheid, met onbepaald lidwoord: ‘n del volk; verrassend grote hoeveelheden heten ‘n hil del, een heleboel.