Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Bliksemkracht geeft tovermacht

Een verhaal voor de jeugd van Peter Vervloed in de Unentse krant 2011

De gebeurtenissen, plaatsen en personen in dit verhaal bestaan niet. De schrijver heeft alles achter zijn computer verzonnen. Hij wilde gewoon een mooi en spannend verhaal maken. Maar... dat is niet alles. Ergens moet de schrijver zijn inspiratie vandaan halen. Peter Vervloed werd bij een rondleiding in en rond kasteel De Strijdhoef vooral getroffen door een geschilderd portret van een dame die je doordringend aankijkt, door de geheimzinnige sfeer op de zolder van het statige landhuis en door de naam: Strijdhoef. Dit alles paste volgens hem meer bij een Middeleeuwse burcht dan bij een landhuis uit de achttiende eeuw. Natuurlijk is dit verhaal verzonnen, maar op de grond van de werkelijkheid groeien de mooiste verzinsels.


Vroeger

Op een middag reed ridder Aernout naar de burcht van de vader van vrouwe Mathilde. Ridder Aernout was al jaren verliefd op haar. Hij was er heilig van overtuigd dat vrouwe Mathilde ook vlinders in haar buik kreeg als ze hem zag. Vooral als hij weer eens schitterde op een toernooi. Ridder Aernout wilde haar vader toerstemming vragen om met haar te trouwen. Hij kon de oude man goud en grond beloven. Daarvoor zou hij wel door de knieën gaan, meende de ridder en dus had hij alvast een datum voor de huwelijksplechtigheid vastgesteld. Vrouwe Mathilde wist nog van niets. Ze had volgens ridder Aernout ook niets te vertellen. 'Een vrouw moet gehoorzaam zijn,' liet hij vaak weten. Zijn gasten op kasteel De Strijdhoef waren het met hem eens, want ridder Aernout was sterk en machtig. Zijn wijn smaakte voortreffelijk en als hij een wildschotel voor je neus liet zetten, liep het water je in de mond. Vanzelfsprekend kreeg ridder Aernout altijd gelijk. Maar de vader van vrouwe Mathilde zei kortaf: 'Vraag het haar zelf maar.' Het antwoord van vrouwe Mathilde was nog korter: 'Nee!' Ze draaide zich om en liep met opgeheven hoofd de ridderzaal uit. Als een boodschappenjongen liet ze ridder Aernout staan. 'Maar... maar ik heb alles al geregeld,' stamelde hij. Bij de deur draaide vrouwe Mathilde zich om. 'Zo? Misschien is een of andere keukenmeid bereid mijn plaats in te nemen. Goedemiddag.' Ridder Aernout was eerst teleurgesteld en daarna beledigd. Daar kwam woede bij, toen hij van haar vader hoorde dat vrouwe Mathilde haar jawoord had gegeven aan ridder Carolus van de Uylenburcht. 'Dat miezerige kereltje!' brieste hij onderweg naar huis. 'Zo'n ventje dat meer van bloemetjes plukken dan van vechten houdt!' Hij sloot zich op in de ridderzaal en schreeuwde iedereen toe uit zijn buurt te blijven. Daar hadden de bedienden helemaal geen moeite mee toen er een met edelstenen bezette wijnbeker in hun richting gesmeten werd.

De avond viel over De Strijdhoef. Met een van woede vertrokken gezicht staarde ridder Aernout naar de vlammen in de open haard die door een harde wind door de schoorsteen getrokken werden. Langzaam maar zeker groeide een duivels plan in zijn hoofd. 'Als ik niet goed genoeg ben voor vrouwe Mathilde, dan zal Carolus haar ook niet krijgen,' gromde hij. 'Ik ontvoer haar en sluit haar op in de toren. Dat zal haar trots breken.' Een felle bliksemflits onderstreepte zijn kwade bedoe¬lingen.

De volgende dag maakte vrouwe Mathilde zich klaar voor haar dagelijkse rijtoer door de bossen. Een goede vriendin zou haar gezelschap houden. Lachend en pratend reden zij het bos in. Ze hadden het over ridder Aernout. 'Ik heb hem mooi voor gek laten staan!' 'Gelijk heeft u. Die krachtpatser denkt dat hij alles kan en mag.' 'Mijn vader zei dat hij gloeiend kwaad was.' 'Als er maar geen narigheid van komt.' 'Ik denk van niet. Hij zal in De Strijdhoef zijn wonden wel aan het likken zijn. Ik heb medelijden met zijn personeel.' 'Wanneer is uw huwelijk met ridder Carolus?' 'Volgende maand. Vandaag worden de uitnodigen voor het feest rondgebracht. Ridder Aernout is ook welkom.' Het bospad werd zo smal, dat de twee dames achter elkaar moesten gaan rijden. Vrouwe Mathilde reed voorop. Toen zij een kruising met een ander bospad bijna gepasseerd was, stortte vlak achter haar krakend een grote spar omlaag. Die boom versperde het pad. Ze kon niet meer terug. Het paard van de andere dame steigerde, drong zich door het struikgewas heen en galoppeerde met zijn berijdster terug naar huis. Vrouwe Mathilde twijfelde. Welke kant moest ze op? Die beslissing hoefde ze zelf niet te nemen, want van het kruisende bospad kwam een gemaskerde ridder op haar af. Met vaste hand pakte hij de teugels van haar paard. Haar hulpgeroep haalde niets uit. In het geheim werd vrouwe Mathilde naar De Strijdhoef gebracht. De zware deur van het torenkamertje viel achter haar dicht en de grendels werden ervoor geschoven.

De vader van vrouwe Mathilde was diep bedroefd, ridder Carolus was ten einde raad. Zij wisten bijna zeker dat ridder Aernout de ontvoerder was. Zij wisten helemaal zeker dat zij niets tegen de ridder konden beginnen. Hij had machtige vrienden en zijn kasteel was het sterkste in de hele omtrek. Elke ochtend en avond bezocht ridder Aernout vrouwe Mathilde. Hij bracht haar persoonlijk eten en drinken en stelde steeds dezelfde vraag: 'Ben ik niet goed genoeg voor u?' Zwijgend draaide vrouwe Mathilde haar hoofd weg. De bedienden fluisterden over de geheimzinnige gevangene in de torenkamer. Soms zagen ze licht uit het venster schijnen, maar ze durfden en er niet over te beginnen tegen ridder Aernout. De vrouwe smeekte hem haar vrij te laten, maar het was tevergeefs. Ze bleef opgesloten in haar gevangenis. Op dezelfde dag dat ridder Aernout werd gedood tijdens een toernooi, stierf zij van ellende en verdriet in haar kille torenkamertje.

Een roofridder nam De Strijdhoef in bezit. Enkele soldaten braken de deur van de torenkamer open en vonden het lichaam van vrouwe Mathilde. Ze bogen zich over haar heen. 'Verrek!' riep een van hen uit. 'Moet je kijken. Ze heeft maar één schoen aan.' 'Maar één schoen?' 'Ja. Alleen aan haar linkervoet. Een mooi rood schoentje trouwens.' 'Die andere ligt hier vast ook nog wel.' De soldaten zochten in alle hoeken en gaten van het torenkamertje, maar de rechterschoen van vrouwe Mathilde bleef onvindbaar. Dus werd vrouwe Mathilde begraven met slechts een schoen aan haar voeten.

De Strijdhoef raakte in verval en na eeuwen was het kasteel veranderd in een ruïne. Twee muren, de voorkant en een zijkant van de toren, stonden nog overeind. Dat was alles. Alleen aan de omtrekken van de gracht was te zien, dat dit eens de onneembare vesting van ridder Aernout was. De mensen in de omgeving vertelden elkaar het verhaal van de vrouw in de toren. Bewoners van het dorp in de buurt die in de bossen werkten, kwamen vaak met angst in hun ogen thuis. Zij zeiden dat ze een vreemd licht uit de toren hadden zien schijnen en hulpgeroep hadden gehoord. 'Blijf uit de buurt van De Vrouwentoren. Daar spookt het,' waarschuwden ouders hun kinderen. Die lachten er om. 'Geklets, spoken bestaan niet!' riepen ze. Maar ze vonden het wel spannend in de buurt van zo'n geheimzinnige toren te wonen.

Nu

De ruïne is er nog steeds. De gracht is volgestort met puin en aarde. Daarop groeien wilde planten. Karel is daarom vaak in de buurt van De Vrouwentoren te vinden. Hij dwaalt alleen door de bossen op zoek naar planten, die hij droogt en in zijn herbarium plakt. De spookverhalen heeft hij natuurlijk ook gehoord, maar hij reageert er net zo op als de kinderen uit vroeger tijden. Op een woensdagmiddag is Karel er weer. De Vrouwentoren is overwoekerd met klimop. De takken klauteren zelfs de halfronde vensters binnen. Karel volgt de klimop met zijn ogen en loopt om de toren heen naar de binnenkant. Hij ziet dat onder elk venster een brede richel is. Net een stenen bank. Daar kun je op zitten, denkt hij. Zou vrouwe Mathilde... ? Zijn aandacht wordt getrokken door een wit bloempje tussen de zacht ritselende blaadjes van de klimop. Dat is iets voor mijn herbarium, denkt hij. Hoe kan ik er bij komen? De afstand is zeker vijf meter. Zoekend kijkt hij om zich heen. Een eind verder ligt een omgewaaide spar. Die brengt hem op een idee. Karel sleept de boom naar de toren en duwt hem omhoog, zodat hij rechtop in de hoek staat, die gevormd wordt door de twee overgebleven muren. Langs de takken klimt hij omhoog. De spar wiebelt, maar Karel laat zich er niet door van de wijs brengen. 'Ik zal er komen, ik moet dat bloempje hebben,' mompelt hij. Als hij bijna boven is, breekt het dunne takje, waarop hij gaat staan met een droge knak af. Hij kan nog net een tak boven zich vastgrijpen. Terwijl zijn benen gaten in de lucht schoppen, begint de boom te schuiven. Ik val, flitst het door hem heen. In paniek zoekt hij houvast. Als ik de richel onder het venster kan pakken, dan... hij strekt zijn arm uit en klemt de richel met één hand vast. De boom valt krakend opzij. Even hangt Karel tussen hemel en aarde. Dan werkt hij zich op de richel en kijkt voorzichtig naar beneden. Hier kom ik zonder hulp niet vanaf, denkt hij. Naast hem bloeit het bloempje dat hem naar boven gelokt heeft. Hij denkt er niet aan het te plukken, maar probeert tegen beter weten in van de toren af te komen. Het lukt niet. Als het donker wordt, zit hij er nog. Boven de daken van de huizen in de verte wordt het dreigend zwart. Even later rollen de eerste donderslagen door de lucht. 'Help! Help!' roept Karel, maar het onweer over¬stemt hem met gemak.

Vroeger en nu

Het onweer ontlaadt zich recht boven De Vrouwentoren. Karel kijkt omhoog en net op dat moment knettert een bliksemflits langs de ruïne. Het lijkt of de felle streep licht de hemel in tweeën splijt. Karel knijpt zijn ogen stijf dicht en houdt zijn adem in. Het bliksemlicht dringt zelfs door zijn gesloten oogleden heen. 'Ik ben niet bang. Alles komt in orde,' spreekt hij zichzelf moed in. Als hij zijn ogen weer opent, ziet hij iets waardoor hij bijna van de richel af tuimelt. Vanaf zijn plaats kijkt hij in de torenkamer van vrouwe Mathilde. Hij ziet de vochtige wanden, de ruwe vloer en het plafond van zware eiken balken. Even knippert hij met zijn ogen. Ziet hij het goed? Ja, schuin tegenover hem, op de richel van de andere muur, zit vrouwe Mathilde. Ze zit voorover gebogen. Haar blonde haren vallen voor haar gezicht. Ze heeft een witte jurk en bloedrode schoentjes aan. 'Vrouwe Mathilde?' fluistert Karel. Ze hoort hem niet. 'Vrouwe Mathilde, hier!' Nu heft ze haar hoofd op. Karel ziet precies wat hij verwacht. Vrouwe Mathilde heeft een bleek gezicht en blauwe ogen met lange wimpers. Haar wangen zijn ingevallen. Ze bloost als ze hem ziet zitten. 'Ik heb u niet horen komen. Wie bent u? Bent u een schildknaap van ridder Aernout?' 'Nee,' zegt Karel. ‘Ik ben gewoon Karel.' 'Aan uw vreemde kledij te zien, komt u niet uit deze streek.' 'Ik kom wel uit uw streek, maar niet uit uw tijd,' antwoordt Karel, en hij vertelt wat hem overkomen is. 'Bliksemkracht geeft tovermacht,' fluistert vrouwe Mathilde. 'Volgens mij is bliksem een elektrische ontlading tussen de wolken en de aarde of zoiets.' Karel spreekt luid, want hij hoopt, dat door deze woorden de geest van vrouwe Mathilde of wat het ook is, zal verdwijnen. Maar vrouwe Mathilde blijft rustig zitten en zucht: 'Ik zit al jaren in deze toren opgesloten. Wat ik nodig heb, is een ridder met krachtige wapens die mij kan bevrijden, geen halve huiskamergeleerde.' 'Ik kan u wel bevrijden zonder wapens,' zegt Karel. 'Ik kom naar u toe en neem u mee.’ Karel laat zich langzaam van de richel af glijden. De ste¬nen schuren langs zijn billen, maar als hij met zijn voet naar de vloer tast, trapt hij er doorheen als door lucht. Snel drukt hij zich weer omhoog. Vrouwe Mathilde zegt: 'Uw tijd en mijn tijd passen niet bij elkaar. Ik kan ook niet naar u toe komen.' Om dat te bewijzen, schopt zij een van haar rode schoentjes van haar voeten. Geruisloos valt het schoentje door de tegels van de vloer heen. 'Toch wil ik u graag helpen,' fluistert Karel. 'Dat kunt u niet. Het is hopeloos. Ik weet nu tenminste wat mijn lot zal zijn.' 'En ik moet hier blijven zitten tot ze me vinden. Als ze me vinden,' denkt Karel hardop. Vrouwe Mathilde knikt. 'Natuurlijk. U zit ook opgesloten in de toren. Net als ik.' 'Eerder erop dan erin,' bromt Karel. De vrouw glimlacht. 'Niet zo somber, jongeheer. Ik zit al jaren vast en u nog maar een paar uur. Wacht even... misschien kan ik u tóch helpen. Zoek achter de klimop naast u. Daar moet ergens op de richel een stompje kaars liggen. Ik probeerde er de aandacht van reizigers mee te trekken totdat het uitwaaide. Nou, die aandacht kreeg ik!' Vrouwe Mathilde lacht kort. Het lijkt op een snik. 'Ze gingen er vandoor, alsof ze een geest zagen. Mis¬schien kunt u het weer aansteken en heeft u meer geluk.' Karel duwt de wirwar van takken opzij, voelt en heeft het stompje kaars te pakken. Dan graait hij in zijn broekzak. 'Hebbes.' Hij vindt het doosje lucifers, dat hij eerder op die dag stiekem uit de keukenla gepakt heeft. Je kunt per slot van rekening nooit weten… Hij strijkt een lucifer aan en houdt die bij het zwarte pitje van de kaars. De lucifer gaat sissend uit. Pas met de vierde lucifer kan hij de kaars aansteken. 'Handig, die stokjes,' zegt vrouwe Mathilde. 'Nu...' Als Karel opkijkt, is ze verdwenen. Ook haar torenkamer is weg. Hij zit weer alleen op de richel. ‘Dag vrouwe,’ zegt Karel zacht. Hoewel hij niet wil huilen, krijgt hij tranen in zijn ogen. Hij zet het kaarsje voorzichtig in het venster. Het is gaan regenen, maar Karels beschermende hand en de dikke muren zorgen ervoor dat het blijft branden.

Intussen hebben de inwoners van het dorp een grote zoekactie op touw gezet. In de stromende regen kammen politieagenten en vrijwilligers de omgeving uit. 'Het spookt weer flink,' moppert agent Herker. Hij zwaait met zijn grote zaklantaarn in het rond. Plotseling roept iemand: 'Licht, licht in de Vrouwentoren!' Verbaasd en geschrokken drommen de mensen bij elkaar. 'Dat is onmogelijk,' wordt er gefluisterd. Maar in de donkere nacht schijnt een zwak licht. 'Ik ga er voor geen geld naar toe,' zegt een oude man. 'Het spookt er. Dat heb ik altijd al gedacht.' 'Ach kom, je gelooft toch niet in die verhalen?' antwoordt iemand lachend. Karel die de lichtbundels van de zaklantaarns heeft gezien, zet zijn handen aan zijn mond en gilt: 'Help! Help! Ik ben hier in de toren!' De oude man draait zich om. 'De vrouwe roept om hulp.' Sommige dorpsbewoners deinzen met angst in hun ogen achteruit. 'Dicht bij elkaar blijven, mensen!' roept agent Herker. Hij houdt zijn zaklantaarn boven zijn hoofd. 'Dat is vrouwe Mathilde niet. Het is Karel!' roept zijn vader. 'Ik herken zijn stem. Kom mensen, we hebben hem gevonden.' Iedereen loopt met de schrik nog in de benen naar De Vrouwentoren toe. Daar zien ze Karel zitten. Hij knijpt zijn ogen dicht voor de felle lichtstralen die omhoog priemen. De zoekers lachen zenuwachtig. Karel blaast het kaarsje uit en stopt het weer achter de klimop. Hij wordt naar beneden gehaald en krijgt een regenjas omgeslagen. 'Vrouwe Mathilde heeft mij geholpen,' zegt hij met een bibber in zijn stem tegen zijn vader. 'Ja jongen. Stil maar. Thuis ga je lekker onder de wol en morgen ben je weer helemaal de oude.' Hij slaat een arm om zijn zoon heen, die bijna staat te slapen. Met zijn zaklantaarn beschijnt hij de grond voor zijn voeten. Als hij een stap wil doen, ziet hij iets. Hij glimlacht. Wie laat er nou een ¬schoen bij die ruïne liggen? denkt hij. En het is nog een vreemd schoentje ook. Wie kan daar nu op lopen? Hoofdschuddend schopt hij het rode damesschoentje de struiken in.


Peter Vervloed

‘Ik ben een leraar die schrijft en een schrijver die lesgeeft,’ zegt Peter Vervloed zelf. Zijn eerste boek De kris danst (1986) verraadt zijn liefde voor Indonesië, het land waar zijn vrouw vandaan komt. Ook zijn woonplaats, school en reislust spelen een grote rol in zijn verhalen. Zijn boeken De weg terug en Vluchten voor een glimlach werden genomineerd door de Nederlandse Kinderjury. In 2002 ontving Peter Vervloed de Makkelijk Lezen Trofee van de stadsbibliotheek Haarlem. Rood kleurde de rivier, in oktober 2010 verschenen bij uitgeverij Delubas, is zijn nieuwste kinderboek. Zijn boek Een duik in het diepe wordt in 2011 verfilmd.