Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

1920-13-Patronaat versus Fanfare

15 augustus

Bij sommige Congreganisten en Patronaatsleden was allengs een bedenkelijke geest van elders overgewaaid. Men wilde wel lid zijn van de Congregatie, maar los van allen band en verplichtingen; men wilde uitstapjes maken, de kermissen afloopen, clubs vormen buiten de Congregatie (bijvoorbeeld duiven- en voetbalclubs) met herbergbezoek en tooneelopvoering, of zich aansluiten bij hier bestaande vereenigingen zooals muziek-, zang-, tooneelgezelschappen. Tegen dit streven handhaafde ik art.XIV van ons St.Jozefs-Reglement, vast besloten liever de heele Congregatie te ontbinden en opnieuw op te richten, dan toe te geven. Ik vond, zooals gebruikelijk, bij de goedgezinden geen steun, en bij de anderen ophitsing en verdachtmaking. Zoo was de toestand, toen de Udenhoutsche Fanfare "Moed en Volharding" besloot in troebel water te visschen. Deze vereeniging, die in de oorlogsjaren nagenoeg teniet was gegaan, werd in Mei 1919 tot een nieuw leven gewekt door Dr.Lobach, gekozen Voorzitter en den Burgemeester als Beschermheer. Van deze laatste had ik reeds in het begin van mijn Pastoorschap de ondervinding opgedaan, dat er met hem niet redelijk meer te praten was, wanneer hij meende, dat zijn troetelkindje "de Fanfare" in het gedrang kwam. In een bespreking met Dr.Lobach stelde ik voor (als eenigen weg om de hier bestaande R.K.Jeugdorganisatie daadwerkelijk te steunen en overlooping, schrapping, wrijving en eindelooze ruzie te voorkomen) dat de Burgerlijke Fanfare eerlijk en flink in haar reglement zou schrijven dat zij gene leden of aspirant-leden beneden den leeftijd van 21 jaren aannam. Immers tot dien leeftijd behoorde de jeugd en jongelingschap volgens plaatselijk en bisschoppelijk goedgekeurd gebruik in onze R.K.Jeugdorganisatie van St.Jozefs-Patronaat en Congregatie thuis; en een eerlijke steun van alle andere vereenigingen zou onze Jeugd ten goede komen en was zelfs in de gegeven omstandigheden onmisbaar. Enkel en alleen opneming van boven voorgesteld artikel zou het den pastoor mogelijk maken, een vriendschappelijke en zelfs steunende houding aan te nemen tegenover de Burgelijke Fanfare. Hierop ontving ik een schrijven, dato 21 Mei 1919 van den voorzitter Dr.Lobach, dat op mijn verzoek zou worden ingegaan: gene leden of aspirantleden onder de 21 jaren. Nu verwachtte men van mij als contra-prestatie: bereidwilligheid en genegenheid tot het aangaan van eenig accoord of samenwerking, waaraan men zich natuurlijk onmogelijk houden kon; en dan was het doel toch bereikt. Echt Udenhoutsch. Ik wist echter bij ondervinding, dat mijne jongens, die met de kwaadgezinde en ophitsende fanfaristen in relatie zouden komen, in den korsten tijd voor Patronaat en Congregatie onherroepelijk verloren zouden zijn; en kwam met geene prestatie voor den dag. Het volgend jaar, 1920, toen de boven beschreven kwade geest onder vele patronaats- en Congregatie-leden een bedenkelijke hoogte had bereikt, en de Fanfare zich verzekerd had van haar welslagen, ontving ik dato 19 September 1920 het volgend schrijven van het Bestuur: Het fanfare-corps Moed en Volharding gezien... en overweegende..... besluit om de bestaande afspraak omtrent het aannemen van nieuwe leden (namelijk onder de 21 jaar) niet verder te handhaven. Ik antwoordde: Ik vind die handelwijze van het bestuur grievend en krenkend zoowel voor mijn persoon als voor de zaak, die ik voorsta (de Jeugdorganisatie, waarvoor de grootste offers zijn gebracht). Ook kan ik het Bestuur bezwaarlijk gelukwenschen met de op deze wijze gehoopte aanwinst. Die aanwinst bedroeg summa summarum 7 a 8 verloopen Congreganisten, niet van het beste allooi. Anderen, die zich aanvankelijk hadden aangesloten, keerden spoedig terug. Ondanks alle pogingen van Burgemeester, dokter en eenige notabelen bleek het aanzien van de Fanfare zeer "geschaad"; zij heeft zich nimmer kunnen zuiveren van den blaam, dat zij "zoogenaamd katholieke Vereeniging", in den hachelijksten tijd de R.K.Jeugdorganisatie op geniepige en verraderlijke wijze heeft aangerand (tot spijt van de betrokken ouders) en haar (aan die Jeugd-organisatie) althans groote moreele schade heeft toegebracht. Intusschen handhaafde ik krachtig art. XIV van het Patronaats-Reglement, dat aansluiting bij andere Vereenigingen op straffe van onmiddellijk ontslag verbood.