Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

1914-18-Amsterdammers en Friezen

13 augustus en volgende

werden (met meer blijvende bestemming) bij de menschen van Udenhout en Berkel ingekwartierd een afdeeling van het Hospitaal (veld-ambulance) onder kapitein dr.de Hartogh uit Amsterdam, item een afdeeling artillerie-Munitietrein met enkele stukken geschut en veel Ammunitie-wagens en 400 paarden, onder kapitein van der Koog, ter pastorie van Berkel. Den 17 Augustus werd de Pauluszaal geheel tot ambulance ingericht met 50 bedden, en werden op de weide achter het Liefdegesticht hospitaaltenten opgeslagen. De 400 a 500 soldaten werden vooral het eerste jaar, met de grootste welwillendheid door onze bevolking opgenomen, en waren over het algemeen zeer met hunne kwartieren tevreden. Het waren meest Amsterdammers en Friezen; ternauwernood 100 (naar schatting 85) waren katholiek, doch verschillenden hunner hadden de praktijk verleerd. Plaatselijk commandant was kapitein dr.de Hartogh, een humaan en spraakzaam man (Jood), zeer populair, maar geen militair. Hij ontwikkelde echter een koortsachtige bedrijvigheid om zijn troepen bezig te houden, ook op nuttige en aangename wijze, en maakte mij doorgaans zenuwachtig daar hij in vele zaken mij noodig had. De dagelijksche rondrit van paarden en zware wagens bedierven in den kortsten tijd al onze harde wegen en stichten, zoodat de militairen den naam Udenhout gekscherend veranderden in "Modderhout". Om de militairen nuttig bezig te houden in hun vrijen tijd werden allerlei cursussen gegeven door geïmproviseerde leeraren en de lange gelaarsde of omzwachtelde beenen staken koddig van onder de schoolbanken uit. Uit vreeze voor inkwartiering had ik de zalen van het Patronaatsgebouw gratis ter beschikking van de militairen gesteld van 7 tot 10 uur des avonds (in de week), en des zondags van 8 tot 10 uur, hetwelk het voortbestaan van mijne Jongens Congregatie en Patronaat mogelijk maakte, en door de militaire overheid zeer werd gewaardeerd. De zalen waren vooral het eerste jaar druk bezocht; voor lectuur, kranten en schrijfbenoodigdheden werd door de officieren en door mij gezorgd, tabak gratis verstrekt, minstens eens per week tooneeluitvoering gegeven, afgewisseld door muziek en zang en ernstige of luimige voordrachten. In de eerste zaal werd door een aantal militairen de gymnastiek op onverbeterlijke wijze beoefend, en op de terreinen werd gevoetbald, geworpen, geworsteld en in den vijver gezwommen, gevaren en allerlei gekheid gemaakt. Iederen avond bracht ik bij de Militairen door, wandelde door de zalen, sprak alleen met hen, die mij aanspraken, en begaf mij tenslotte naar de Gymnastiekzaal, waar kapitein de Hartogh meestal met mij een praatje kwam maken. Een net huzaar uit Amsterdam, J.van de Wiel (toen niet praktiseerend katholiek, doch later praktiseerend) gaf er een paar maal per week gymnastiekonderricht aan mijne patronaatsclub. De generaal majoor der 4de divisie, Weber, gestationeerd te Tilburg, woonde meer dan eens de avondvertooningen bij, of liet zich vertegenwoordigen door zijne stafofficieren. Bij zulke gelegenheden moest ik in alle bescheidenheid en openlijk woord van dank en waardering voor lief nemen. Meestal zat ik alleen tusschen de officieren, soms ook naast den majoor=aalmoezenier Som, als die aanwezig was. Vrouwen werden op mijn dringend verzoek -volgens plaatselijk gebruik- niet toegelaten. Eens had generaal Weber tot zijne officieren gezegd: "Het is mijn verlangen, dat de Pastoor van Udenhout wegens zijne goede diensten aan mijne soldaten bewezen, van inkwartiering verschoond blijve". Op dit woord van de generaal heb ik mij later steeds beroepen, met het gelukkig gevolg dat ik ten einde toe van inkwartiering ben bevrijd gebleven, terwijl alle buurtpastoors jaren lang onder die last gebukt gingen.