Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Toen de Wilsdonck nog Theresiaschool was

De wereld van de catechismus, de gebreide onderbroeken en van ‘Vlugge slang’

Goh, pas vijftig? Mijn eerste reactie was er een van verwondering, toen ik van het feestjaar van de Wilsdonck hoorde. Bestond de Theresiaschool in mijn schooljaren – van 1960 tot en met 1966 – nog maar zo kort? Zuster Lucy, Wilde Roos, Gimbornpuzzeltjes met Sinterklaas, gebreide badpakken. In mijn beleving waren ze onderdeel van een gewortelde traditie. En van een tijdperk dat voorlopig niet voorbij zou gaan.

Ik heb het me nooit gerealiseerd. Dat mijn schooltijd de beginperiode van de meisjesschool aan de Rembrandtlaan was. Niet dat het afbreuk doet aan al die dierbare herinneringen. Aan de ‘oude’ juffrouw Broeders bijvoorbeeld in de eerste klas, helemaal links in de benedengang. Met haar zware stem en het perfecte schoonschrift dat ze ons met veel geduld letter voor letter leerde. Schrijfles betekende tussen de smalle regeltjes blijven, alleen voor de hoofdletters mochten we er tussenuit. Ze verving haar zieke dochter, de ‘jonge’ juffrouw Broeders, die na enkele maanden beter was en ons door het resterende schooljaar loodste. Onder andere bij de voorbereidingen voor de kleine communie, waar de ‘jonge’ juffrouw van Onzenoort van de parallelklas de regie voerde. Over hoe we binnen moesten komen lopen in onze nog voornamelijk witte communiejurkjes en hoe we op onze stoeltjes op het priesterkoor plaats moesten nemen. Allemaal op lengte, net als bij de gymles, dus als kleintje bungelde je altijd achteraan.

Karretje over de zandweg

In het tweede jaar gingen we letterlijk en figuurlijk naar een hogere klas. Want de ‘oude’ juffrouw van Onzenoort was de trap op, eerste lokaal rechts, te vinden. Les krijgen in die bovengang had status, want daar zaten ook vierde-, vijfde- en zesdeklassers. Bovendien kreeg je deelsommen van dat kleine, goedmoedige, wat ronde juffrouwtje. En tekenen met vetkrijt, dat zit ook nog in mijn herinnering. We daalden weer af voor de combinatieklas 3 / 4 bij zuster Gemma Marie, die de school binnenkomend meteen links vooraan zat. We kregen voor het eerst de vakken natuur- en aardrijkskunde bij deze zuster, die steeds een ondeugende haarlok onder haar kap terug moest duwen. De kapelaan kwam er regelmatig langs om ons de catechismus te overhoren. Daarmee waren we wel de laatsten der Mohikanen, want de ‘moeilijke’ vragen voor klas vijf en zes hebben we nooit meer gehad. Voor het zover was, was de catechismus – teken des tijds – afgeschaft. Net zoals het biechten met de hele klas. Zuster Arnoldina en zuster Marie Jozef runden nog steeds de kleuterschool aan de Grote Kerkstraat toen wij daar voor een jaartje terugkwamen. Juffrouw van Oosterhout gaf in die dependance les in de vierde klas. Planken vloeren, een harmonium in het lokaal en – wat je je na veertig jaar al niet herinnert – de juffrouw beet losse velletjes van haar lippen. Maar belangrijker was, ze kon prachtig voorlezen. We keerden terug in de Rembrandtlaan voor de vijfde klas van juffrouw Nollen. Een overvol lokaal – we waren met 45 – waarin hard moest worden gewerkt. En niet alleen door de leerlingen. Vooral met de zangles leverde de juffrouw bovenmatige inspanningen. Volle klas of niet, ze durfde iedere canon aan, want ze had er de wind onder. Brand in Mokum, Kom mee naar buiten allemaal, Het karretje dat over de zandweg reed. Haar armen zwierden dat het een lieve lust. Transpireren deed ze ook. Met haar opgevouwen zakdoekje bette ze voortdurend haar voorhoofd af.

Voorlichting

Het zesde en laatste jaar zette in met de lessen van hoofdzuster Lucy. In het lokaal met de schoolradio en de geluidsinstallatie voor de hele school. Had ze iets mee te delen dan maakte je dat als klas live mee. Zuinigheid was troef bij deze hoofdzuster. Kenden we altijd al de ‘kladschriften’, bij haar moest je zelfs gebruikte enveloppen volschrijven. Zuster Lucy leek altijd alle zorgen van de wereld met zich mee te dragen en dit schooljaar ging het na enkele weken mis. Ze raakte overspannen en mevrouw van Hezewijk kwam als invalster om de maanden die resteerden vol te maken. Wat mij dubbele gevoelens opleverde. Want als elf-twaalfjarige is het niet altijd even leuk om bij je moeder in de klas zitten. Toch had ik ook mijn ‘trotse’ momenten. Zo kwam er ter voorbereiding op ‘het leven’ een dag lang een frater op bezoek. Hij moest ons voorlichting geven. Wat hij allemaal vertelde weet ik niet meer, maar in ieder geval ontbrak de essentie over de bloemetjes en de bijtjes. ‘De sfeer in de klas is er niet naar geweest,’ verontschuldigde hij zich na afloop bij mijn moeder. De leerlingen waren teleurgesteld, want wat hoor je op die leeftijd liever dan dergelijke – in die tijd nog – spannende dingen. Mijn moeder maakte er geen probleem van en kaartte in het gesprek met de klas het onderwerp rechtstreeks aan. Zodat ook die meisjes, die thuis geen voorlichting kregen, voortaan van de hoed en de rand wisten. Ter voorbereiding op de middelbare school kregen we in de zesde klas ook Franse les. Na schooltijd van zuster Jozef Marie. Zij was de (manklopende) zuster van de zesde klas, waarin voornamelijk kinderen zaten die naar de huishoudschool gingen. Of liever gezegd moesten. Want – dat heb ik me later pas gerealiseerd – op de Theresiaschool werd in die tijd een duidelijk onderscheid gemaakt. En dat onderscheid berustte meer op de ‘achtergrond’ van de leerlingen dan op de capaciteiten die ze hadden. De enkele kinderen die dat jaar werden getest, kwamen ook van de klas van zuster Lucy. Voor het schriftelijke gedeelte ging je als groepje naar de Theodorusschool. Ofwel naar het hol van de leeuw. Want als meisje had je het in die tijd niet makkelijk als je vier keer op een dag langs de jongensschool moest lopen. Wat de uitkomst van de test was, deed er achteraf gezien niet zo heel veel toe. Wilde je naar het Mgr. Frenckencollege in Oosterhout dan moest je daar toch weer toelatingsexamen doen.

Gebreid badpak

Constante factor al die jaren was de handwerkzuster, die zo’n twee keer per week een uurtje in de klas kwam. De eerste jaren was dat nog Zuster Margaretha à la Kok. Toen die met pensioen ging kregen we zuster Mathilde (Mathilleke) met Twentse tongval. Een geborduurd kleedje, een gebreide witte katoenen onderbroek, een handgenaaid schortje of kussensloop. Het werd allemaal in dank afgenomen. Maar het donkerrode badpak c.q. speelpakje in de derde klas, was – hoewel door mij met veel plezier en ijver gebreid – mijn moeder toch te veel van het goede. Ze weigerde het aan te schaffen. Wat voor zuster Margaretha gelijk stond met een doodzonde. Zuster Mathilde, de rondborstige wat slordige matrone, was wat zachter van aard. Al kon ze op zijn tijd ook aardig fel zijn. In de klas liet ze geen moment onbenut. Stond er geen rij te wachten om geholpen te worden dan pakte ze gezellig haar eigen breiwerkje erbij. Was het druk dan mochten handige leerlingen de anderen helpen. Ze had veel waardering voor de kleertjes die we als zesdeklassers massaal in onze vrije tijd voor onze Barbiepop - of de wat goedkopere Petrapop – maakten. Haar heiligdom was het kamertje helemaal rechts in de benedengang. Het rook er naar textiel dat niet genoeg gelucht was. Een speciaal geurtje.

Vlugge slang

En dan de lokalen. Een hoge lessenaar, kleptafeltjes in drie rijen en achterin de klas een brede witte kast. Het zijn de grote lijnen die ik me er nog van herinner. Schoof de juffrouw de kast open dan werd je een blik op de keurige stapeltjes schriften en boekjes gegund, die daar beloftevol lagen te wachten. Ook de leesboekjes voor het vrij lezen lagen erin. Heerlijk als die tevoorschijn kwamen. Al hadden ze wel een groot missiegehalte. Maar Wilde roos en Vlugge slang waren boeken om nooit te vergeten. In de kast stonden ook de grote Gimbornflessen, waarmee van tijd tot tijd de kleine inktpotjes onder de schuifjes in de tafeltjes werden bijgevuld. Een heel werk voor de leerkracht, net als het zetten van de paginagrote stempels van te behandelen land of provincie in ieders aardrijkskundeschrift. Voor elk vak had je een netschrift, waar je met de penhouder in schreef, vloei en inktlap bij de hand. In het kladschrift werd met potlood geschreven. Aan de lessenaar van de juffrouw kon je je punt aan komen slijpen. Niet te vaak, daar werd op gelet. Zeker toen potloodpunten sparen een rage was. Sparen deed je ook de prentjes, die van tijd tot tijd werden uitgedeeld en die meestal een religieuze strekking hadden. Bij uitzonderlijk goed gedrag of als je tien stempeltjes (voor goede punten) in je schrift had staan. In plaats van een prentje werd er ook vaak een poezieplaatje in je schrift geplakt. Zorgvuldig gekoesterde trofeeën in een schoolwereld die wars was van iedere luxe. De enige keer dat de zusters eens echt uit de band sprongen, was toen bij ‘Timmies’ de nieuwe friteszaak geopend werd. Alle klassen van de school mochten in de rij naar het kruispunt om netjes op de beurt een ijsje te halen. Timmie wist toen al wat reclame maken was en hoe een markt voor je producten te creëren. Gevoelig voor reclame waren de zusters trouwens toch wel. Als het maar gratis was. Want wat te denken van de Gimbornpuzzeltjes die met Sinterklaas ‘gereeën’ werden. Met Heer Bommel en Tompoes als hoofdrolspelers en – dat zette zo lekker in elkaar – een reclametekst langs de randen. Ieder jaar weer, wél steeds een ander plaatje. Maar dat was dan ook nog het enige spannende eraan.

Schrammekes

Een ander soort spanning gaf de komst van de schoolarts. Te herkennen aan de Volkswagen Kever voor de school. De strenge onvriendelijke vrouw – witte jas, kort donker haar – zorgde voor veel onrust onder de leerlingen, maar ook zuster Lucy zag je met haar lange zwarte rokken sneller dan anders door de gangen fladderen. Ze kwam voor de lichamelijke controles of – nog erger – de jaarlijkse schrammekes voor het tb-onderzoek. Je kreeg er accuut buikpijn van, nog erger dan zingen voor het rapport. Klas na klas moest in de rij naar het kamertje, waar zij met een venijnig pennetje twee krassen op je onderarm gaf. Enkele dagen later controleerde ze met een achteloze aai van haar duim hoe hoog de schrammekes opgekomen waren.

Krijt van een oud heiligenbeeld

Maar gelukkig was er ook altijd nog de speelplaats. Daar konden we al die opwinding en onze inspanningen voor ‘gedrag, vlijt en ijver’ kwijt. Wat we er deden hing gedeeltelijk van het seizoen af. Want je had de toltijd, de rolschaatstijd, de knikkertijd. Meest in trek waren de knikkerpotjes midden op het plein. De rode banden tussen de stoeptegels waren hier en daar onderbroken en leverden prachtige potjes op. Maar was je er niet snel genoeg bij, dan zat er niets anders op dan aan de rand van het plein tussen de struiken zelf een potje te graven. Ook het knikkeren zelf ging met wisselend succes. De ene keer was je Buismanbusje voor schooltijd al leeg, op een ander moment waren ook je jaszakken te klein om alles mee te nemen. Echte rage was de ‘elastieke twist’. Maar ook touwtje springen, ballen (liefst met drie), bussen lopen en bokspringen waren spelletjes die van tijd tot tijd massaal werden gedaan. Voor het hinkelen had je krijt en lege blikjes van schoenpoets of boenwas nodig. Zo’n blikje stopte je vol met zand en – deksel erop – stampte je flink aan. Want hoe gladder van vorm, hoe beter het gooien ging. Het krijt om de vakken uit te zetten, kwam meestal van een kapot gegooid heiligenbeeld. Nog een teken van de teloorgang van het Rijke Roomsche Leven. Tikkertje spelen werd eigenlijk altijd wel gedaan. Een afgeleide daarvan, ‘katten’, was een gevaarlijker bezigheid. Als tikker trok je een logge sliert van ‘getikten’ achter je aan, maar maakte jij een korte draai, dan slierden de laatsten breeduit over de speelplaats. De surveillerende leerkrachten maakten er daarom nogal eens een eind aan. Ook juffrouw Nollen die zelf met hoge snelheid over het schoolplein liep. Heen en weer, heen en weer, op haar hoge hakken, handen diep in de zakken. Was het speelkwartier voorbij dan werd de schoolbel geluid. Iedereen moest naar haar vaste plek in de rij, met het gezicht naar de grote deur en de leerkrachten die daar stonden te wachten. Stond alles recht en was iedereen stil, dan mochten de klassen om de beurt naar binnen. Jassen aan de kapstokken – ook weer die vaste plek – schoenen uit, want daarmee mocht je het lokaal niet in. Afhankelijk van de mode deed je sloffen, pantoffels of balletschoentjes aan. Over mode gesproken: het was ook de tijd van de pofmouwen en de petticoats. Waren die laatste net gesteven dan liep je met de rokken wijd. Aan het eind van de dag was dat al een stuk minder. En moest er eerst nog met lange kousen en jarretelgordeltjes gehaffeld worden, in onze schooltijd kwamen ook de maillots met broekje in. Een enorme oplossing voor koude tijden. Want in de lange broek naar school komen, was voor een meisje uit den boze. Daar moest dan toch minstens een rokje overheen. En dat was echt geen gezicht!

Sporen

In de zomer van 1966 heb ik afscheid genomen van de Theresiaschool. Ik ben er nadien ook nooit meer geweest. De zusters van Schijndel zijn al lang vertrokken, de jongens hebben hun intrede gedaan en de naam is veranderd in De Wilsdonck. Of er nog sporen van toen te vinden zijn? In ieder geval is het verschrikkelijk leuk om nu de geur van de school nog eens op te snuiven.


Mariëlle van Hezewijk

Geschreven in 2004 bij het vijftigjarig bestaan van De Wilsdonck/Theresiaschool en de reünie die toen gehouden werd.


Heeft u aanvullingen of wijzigingen bij dit artikel? opdekaart@veerserfgoed.nl