Rietdekken

Rietdekken

270 px

Het aanbrengen van een rieten dak.

Het waren vroeger niet alleen de boerderijen die rieten daken hadden. Ook de stal, de bijenhal (reeks bijenkorven onder een afdak) en de zogenoemde pintol of paraplu (een ronde beweegbare hooiopslag) werden gedekt met stro of riet. Enkele verschillen tussen een strooien- en een rieten dak zijn: strooi wordt minder dik op het dak gelegd dan riet, een strooien dak gaat minder lang mee dan een rieten dak, stro is goedkoper dan riet en in tegenstelling tot riet hangt stro op het dak met de aren kant naar beneden.

Als men een rietdekker liet komen dan zorgde de rietdekker voor: schoon gesorteerd gebundeld riet, een zwaar zeil, mallen voor het maken van nokvorsten, diverse dekleren en het nodige rietdekkersgereedschap. Als je zelf voor het riet kon zorgen dan was dat natuurlijk een stuk goedkoper. Het oude riet van het dak halen was eenvoudig. Men knipt de schoorbandjes aan de binnenzijde van het dak los, zodat je het riet, beginnend aan de nok, eenvoudig van het dak naar beneden kunt duwen. Op het gebint van het dak komen daklatten te liggen. De daklatten werden gemaakt van dunne dennen of ander voorradig hout dat aan één zijde door middel van een dissel (soort bijl met stalen blad dwars op de steel) een platte kant is aangekapt. Hierop werd van onderaf begonnen met een dun laagje mooi, dik, zwaar riet. Bovenop dit laagje werd dan een dikke laag “met de aren kant naar boven” aangebracht. Boven op het riet “op dezelfde hoogte als de panlat” komt de leegard (dekgard) te liggen, dit zijn lange rechte garden (takken) van de hazelnoot of bandhout uit heggen. Door middel van een soort grote kromme naald wordt een wilgenteen (“later ijzerdraad”) door het riet gestoken, onder de panlat door en teruggehaald tot over de leegard, en daar vastgeknoopt. Het riet zat dus stevig vast tussen de daklat onder- en de leegard boven op het riet. Dit gebeurde over de gehele lengte. De volgende laag riet kwam dan hier weer bovenop zodat de bevestigingen niet zichtbaar waren, enz. enz. Om goed op het dak te kunnen werken werden er boomhaken door het riet gestoken en achter de daklat gehaakt. In deze boomhaken kwam een lange dwarsboom (ronde balk) te liggen waarop de rietdekker goed staande kon werken. Was de balk nat dan moest je oppassen, je lag dan zo eens mee beneden op de grond.