Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Over Heeroom en tante Zuster

Elfde boek in de grote serie van het Schrijversteam van heemcentrum 't Schoor, februari 2006.

Voorwoord:


TEN GELEIDE

Bij het schrijven van het boek “Over de Unentse parochie” kwam het idee naar voren om in dat boek een overzicht op te nemen van alle in Udenhout en Biezenmortel geboren en/of getogen priesters, missionarissen, zusters, fraters en broeders. Maar liefst 289 jongens en meisjes, mannen en vrouwen, uit Udenhout en Biezenmortel, hebben de stap gezet tot een leven als religieus. Het zijn allemaal mensen met een verhaal, soms een bescheiden verhaal van een leven in gebed achter de tralies van een klooster, soms boeiende verhalen van mensen die veel hebben mogen of moeten meemaken: als pastoor in het Rijke Roomse leven, als missionaris ergens in de oerwouden van Afrika, Zuid-Amerika of Zuidoost-Azië, als gevangene in een jappenkamp, als generale overste van een congregatie, als schrijver van boeken, als geliefde onderwijzer, als verpleegster op de eerstehulpverlening of soms als anoniem lid van een congregatie van zusters dat helpt als anderen niet meer helpen. Al die verhalen hebben geresulteerd in dit boek “Over heeroom en tante zuster”.

Dit boek geeft een overzicht van al die 289 dorpsgenoten. Ze staan op alfabet van achternaam en in geval van dezelfde achternaam chronologisch. Daarbij hebben we broers en zussen uit eenzelfde gezin bij elkaar geplaatst.

We hebben ervoor gekozen om alleen die mannen en vrouwen op te nemen die hun hele leven hun roeping trouw zijn gebleven. Degenen, die zijn uitgetreden of het priesterambt hebben neergelegd, staan niet in dit boek. Dat heeft een zeer praktische reden. Er zijn mensen, die weliswaar een nieuw leven zijn begonnen, maar nog altijd met trots terugkijken op hun leven als religieus. Anderen echter willen op geen enkele wijze nog worden geconfronteerd met een keuze die ze ooit hebben gemaakt. Dat moeten we respecteren.

Er bestaat een kleine kans, dat het overzicht van 289 priesters en religieuzen niet volledig is. Dat zouden wij betreuren en wij bieden op voorhand onze excuses aan. We denken er alles aan gedaan te hebben om wel volledig te zijn. Dat mag ook blijken uit een zeer lange lijst van bronnen, die achter in dit boek is opgenomen. Graag bedanken we allen, die hoe dan ook hebben meegewerkt aan dit boek, voor hun bijdragen, de archiefonderzoeken, de verhalen, de foto’s.

De samenstellers van dit boek weten dat veel mensen – al bladerend door dit boek – oprecht dankbare herinneringen zullen ophalen. Wij verheugen ons er op, dat u als lezer zult genieten van de verhalen, de foto’s en de herinneringen.

Schrijversteam Heemcentrum ’t Schoor Udenhout Biezenmortel


VAN BINNENUIT GEDREVEN ZIJN

Zuster Cherubine Burgmans, Kleine zuster van de H.-Joseph


Als u dit boek open slaat, zult u verbaasd zijn over de vele mensen die u tegenkomt met namen, gezichten en verhalen. Er worden herinneringen opgehaald over 289 priesters en religieuzen zowel broeders, paters als zusters, allen afkomstig uit Udenhout en Biezenmortel. Ze hebben zich in dienst gesteld van de gemeenschap en een meer dan gemiddelde bijdrage geleverd door belangeloos te werken in onderwijs, zorg te bieden waar nodig of het geloof te verkondigen.

Vanwaar die rijke oogst in de jaren 1875 tot 1960? Natuurlijk, het dorp herbergde een theologische opleiding en een noviciaat van de Kapucijnen, maar al die roepingen zullen daar niet gewekt zijn. Evenmin zullen de Huizen Assisië, Vincentius en Felix al die vrouwen en mannen geїnspireerd hebben tot een keuze voor een leven in dienst van samenleving en kerk. Neen, er was ook in Udenhout in die tijd een manier van leven die terecht als het Rijke Roomse leven wordt aangeduid. Er waren duidelijke en strakke regels waaraan men zich hield. De kerk kon rekenen op meeleven van haar leden, het kerkbezoek was hoog, de kerk was een inspiratiebron. Daardoor lag de keuze voor het “Godgewijde“ leven voor de hand en kon de Udenhoutse gemeenschap zoveel priesters en religieuzen leveren.

Het gezinsleven en het gemeenschapsgebeuren waren doordrenkt van kerk en evangelie. Men kende de R.K Staatspartij, de R.K. Boerenbond, de gilden, het kerkkoor en de schutterij om er maar enkele te noemen. Alle met zeer roomse mensen als lid en bijgestaan door geestelijke adviseurs. Bruine pijen en habijten verlevendigden het straatbeeld. Niet minder sterk was de invloed van het geloof in de huiselijke kring. De gezinnen waren kinderrijk, vooral door een betere gezondheidszorg en voeding daalde de kindersterfte. De kerk had veel invloed op de opvoeding van de jeugd. Er werd gebeden, ‘s morgens en ‘s avonds - ’t is goed in ’t eigen hert te kijken nog even voor het slapen gaan’ -, voor en na het eten, dagelijks naar de H.-Mis, op zondag naar de Hoogmis en naar het Lof. Kwam je op bezoek terwijl daar ‘het rozenhoedje’ gebeden werd, dan bad je gewoon mee tot het uit was.

De scholen stonden onder leiding van zusters en fraters, die zich in de vakken godsdienst en bijbelse geschiedenis niet onbetuigd lieten. Regelmatig ging je met de klas naar de kerk om te biechten. We lazen boeken over Peerke Donders, Pater Damiaan, kleine Theresia en Catharina Labouré, e.a. Deze inspireerden ons om vertrouwelijk met God om te gaan. Bidden was een gewone bezigheid . Daarbij kwam dat de beroepskeuze veel beperkter was en ook waren verschillende beroepen alleen via religieuze instellingen te bereiken. Het werd voor een gezin als een eer beschouwd, een jongen of meisje “aan God af te staan”. Zij vormden weer een levende reclame voor de religieuze staat. Missionarissen kwamen op school hun verhalen vertellen.

Wat was die roeping voor mij? Roeping was voor mij : ”van binnen uit gedreven zijn”, die roep was sterker dan de vriendschap met een jongen. Ik wist niet wat het nieuwe leven inhield, ik heb het maar aan me laten gebeuren, wetende dat God dit van mij vroeg. Met de jaren krijgt ook het woord ‘God’ een andere inhoud, rijper en dieper. Na het afscheid thuis werd je opgenomen in een heel andere gemeenschap. Een gemeenschap met een vaste dagorde van gebed, arbeid, studie en rust. Ik heb me er altijd thuis gevoeld.

Rond de jaren 60 kwamen de grote veranderingen. De agrarische samenleving maakte plaats voor de industrie, de jongeren studeerden en velen gingen naar de universiteit. De wereld werd groter, de welvaart nam toe en de gesloten dorpsgemeenschap werd opengebroken door mensen van elders. Het Tweede Vaticaanse concilie zette de ramen open, de kerk veranderde, de wereld drong de kerk binnen. Bisschop Bekkers (1960 tot 1966) pleitte voor het persoonlijk geweten en gezamenlijke verantwoordelijkheid, in Noordwijkerhout werd het pastoraal concilie gehouden (1966 tot 1970).Veel maatschappelijke en religieuze problemen kwamen aan de orde, maar er ontstond ook verwarring. Het voorgaande had ook op de kloosters zijn invloed. Ook daar gingen de deuren open, de kleding veranderde (we werden weer gewone mensen), we mochten meer studeren, kregen vakantie en gingen op familiebezoek. Ook was het een tijd om je weer te bezinnen op je roeping als religieuze. In scholen en ziekenhuizen werd het werk door leken overgenomen. De staat zorgde beter voor de minderbedeelden.

Nu zijn we ouder geworden. De beroepen waarin we vroeger te werk gesteld werden, zijn nu voor iedereen toegankelijk. In Nederland zijn er zeer weinig roepingen. We verdiepen ons nu in de bronnen van onze Stichter of Stichteres, hoe kunnen die vertaald worden in deze tijd? We proberen ook nu onze roeping waar te maken vanuit hun oorspronkelijke spiritualiteit. Als wij doorgeven wat ons zo dierbaar is, mogen we het ook in vertrouwen uit handen geven.

Jongeren met een ideaal Onder de jongeren zijn er tussen de zoekers naar “het ultieme geluk” zeker die zich geroepen voelen. Er is nog steeds veel idealisme onder de jeugd. Ze zullen nieuwe wegen vinden om met gelijkgezinden vorm te geven aan hun idealen. Van een persoonlijke God, zoals wij die ervaren, kan men veel steun verwachten. Ik denk dat er al iets gaande is, al zien we het niet!!! Ik lees dan, dat maar liefst 35 Udenhouters nu nog meedenken over een vervolg op wat in hun tijd goed en nodig was, wat waard was om zich voor te geven. Vanuit mijn overtuiging kan ik zeggen: God heeft geholpen, God helpt, God zal blijven helpen.

Het boek is zeer precies en met zorg geschreven. Er moet zeer veel tijd besteed zijn om al de gegevens te verzamelen. De schrijvers verdienen alle lof. Het zal zeker met veel interesse gelezen worden, temeer omdat velen er familieleden in vinden.


HISTORISCHE SCHETS

Pater Toon Brekelmans, Missionaris van de H.-Familie

Wellicht is het interessant de vele roepingen in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw in een historisch perspectief te plaatsen. Van groot belang was de katholieke opleving die de ‘katholieke emancipatie’ wordt genoemd met in haar vaarwater ‘het Rijke Roomsche leven’. Op 5 augustus 1796 nam de Nationale Vergadering van de Bataafse republiek een voor de katholieken bevrijdend besluit. Er werd geen bevoorrechte of heersende kerk meer geduld zoals voorheen de protestantse. Alle plakkaten van de vroegere Staten-Generaal tegen de katholieken, waaronder het verbod van seminaries en kloosterorden, werden afgeschaft. Veel katholieke kerkgebouwen, die ruim anderhalve eeuw geleden door de protestanten waren onteigend, werden aan de katholieken teruggegeven. De grondwet van 1848 bracht tenslotte een volledige scheiding van kerk en staat. Dit betekende, dat de staat zich niet meer mengde in godsdienstige zaken. Zo werd de weg vrijgemaakt voor het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie, de oprichting van nieuwe bisdommen in 1853. In de plaatsen waar de oude kerkgebouwen in protestantse handen waren gebleven en in nieuwe parochies verrezen tussen 1853 en 1909 niet minder dan 506 nieuwe kerken. Dus vele nieuwe hoge kerktorens maakten een triomfantelijke indruk, zeker in vergelijking met de schuurkerken van de voorgaande eeuw. Met dit alles groeide de bewustwording van de katholieke identiteit, waarin de verbondenheid met Rome een grote plaats innam.

Broeders, zusters, missionarissen Een wezenlijk deel van de katholieke opleving was, naast de veranderde politieke situatie, te danken aan het ontstaan en terugkeer van religieuze orden en congregaties. Heel de negentiende eeuw werd onder andere gekenmerkt door nieuwe stichtingen en hierbij ging het niet zozeer om kloosterorden met een beschouwende levenswijze, maar om zogenaamde actieve congregaties. Niet alleen religieus maar ook sociaal bewogen, zetten zij zich in voor een aantal maatschappelijke taken zoals onderwijs aan kinderen, opvang van verwaarloosde kinderen en verpleging van zieken. Een dergelijke dienstverlening was hard nodig, want in deze tijd van industrialisatie, kinderarbeid en armoede, waren er nauwelijks voorzieningen van staatswege. Dit werk van actieve congregaties breidde zich zo sterk uit, dat in het begin van de twintigste eeuw in katholieke streken zo goed als alle onderwijs en ziekenverzorging in katholieke handen waren van broeders, fraters en zusters. Bij het promoten van roepingen heeft ook de leer van de kerk een grote rol gespeeld. Tot ver in de twintigste eeuw gold de uitspraak van het invloedrijke concilie van Trente (1545-1563), dat de religieuze levensstaat een volmaaktere was dan die van de gehuwden. Dit impliceerde dat het ook een veiligere weg was naar de hemel. En wie was er in die tijd, zeker na het aanhoren van de preken in de kerk, niet bezorgd voor zijn ziel en zaligheid? Vooral in de eerste helft van de twintigste eeuw heeft Nederland een belangrijke personele bijdrage geleverd aan het missiewerk. Tussen 1920 en 1930 steeg het aantal priestermissionarissen van 326 naar 597, en van 1931 tot 1940 naar 1390. In 1953 bestond het Nederlandse missiepersoneel uit 3550 priesters, 104 fraters, 1134 broeders, 2630 zusters en 130 leken, een totaal van 7548 personen.

Meerderheid vrouwen De hele geschiedenis door valt het op, dat vooral vrouwen hebben gekozen voor de religieuze levensstaat. Dit moet verschillende oorzaken hebben gehad. Een innerlijke oorzaak zou volgens sommige kerkelijke schrijvers de vrouwelijke natuur zijn geweest die meer tot het godsdienstige geneigd is. Door de kerk werden de vrouwen dan ook het ´vrome geslacht´ genoemd. Ook het vrouwenoverschot heeft er waarschijnlijk van tijd tot tijd toe bijgedragen. Zeker heeft de maatschappelijke positie van de vrouw ermee te maken gehad. Ongehuwde mannen konden gemakkelijk een bedrijf runnen en zo maatschappelijk aanzien verwerven. Voor ongehuwde vrouwen was dat moeilijker en ze werden soms ´oude vrijsters´ genoemd, omdat ze kennelijk het huwelijk waren misgelopen. Bovendien kregen alleenstaande vrouwen, wanneer ze ergens werk hadden gevonden, een kwart tot een helft minder uitbetaald dan de mannen. Een ongehuwde oudere dochter werd geacht bij haar ouders te blijven wonen. Trok ze in bij een getrouwde broer of zus, dan werd ze min of meer als dienstmeid beschouwd. In de negentiende en het begin van de twintigste eeuw was ongeveer 12% van de Nederlandse vrouwen niet gehuwd. Die hierboven geschetste discriminatie heeft er zeker toe bijgedragen dat veel vrouwen het klooster opzochten om daar als volwaardig lid van een vrouwengemeenschap haar leven te leiden. Van hieruit waren velen actief in het onderwijs en in de ziekenzorg. Zowel de intrede in een congregatie als het werk naar buiten bezorgden haar een maatschappelijke status, en wellicht een hogere dan die van haar gehuwde seksegenote. Maar niet alleen maatschappelijk gemotiveerd, ook christelijk geïnspireerd hebben veel vrouwen voor het religieuze leven gekozen en onschatbare diensten bewezen aan kerk en samenleving.

Het licht uitdoen ‘Wil de laatste het licht uitdoen’ was eind jaren zestig een veel gehoord gezegde om de leegloop van kloosters aan te duiden. Katholiek Nederland was toen uitgegroeid tot een bonte lappendeken van beschouwende en actieve kloosters. Dit manifesteerde zich in verschillende habijten, togen, sluiers, kappen, sjerpen, boordjes, rozenkransen en kruisen. Binnen enkele jaren verdween, uitzonderingen daargelaten, die uiterlijke verscheidenheid om plaats te maken voor een meer burgerlijke kleding en kapsel. De verdwijning van de uiterlijke kenmerken ging samen met de sterke teruggang van het aantal priesters en religieuzen. Er waren weinig aanmeldingen en veel uittredingen. Hierdoor is er tot op heden een sterke vergrijzing ontstaan van het Nederlandse priester- en religieuzenbestand. Vanzelfsprekend was en is er ook een nauw verband met de algemene ontkerkelijking. Uit onkerkelijke of nauwelijks kerkelijke gezinnen kunnen immers moeilijk roepingen voortkomen. De achtergrond van de teruggang moet vooral gezocht worden in een mentaliteitsverandering, een historisch proces dat niet meer teruggedraaid kan worden. We noemen hier een wezenlijk element van die verandering. In het ontwerprapport van de religieuzen voor het Nederlands Pastoraal Concilie van 1970 wordt gezegd: ‘We doelen hier op de groeiende aandacht en waardering in de wereld buiten het klooster voor de eigenheid van de persoon, voor vrijheid en menselijkheid, voor seksualiteit en huwelijk, voor de positieve waarde van het aardse...’ De wereld was niet meer de boze wereld, waartegen iedere christen zich moest wapenen en die men kon ontvluchten door in het klooster te treden. Men leefde niet alleen meer om in de hemel te komen. De beleving van de seksualiteit in het huwelijk, voor priesters en religieuzen door de kerkelijke wet van het celibaat verboden, werd gezien als een belangrijke factor in de ontplooiing van de eigen persoon. Er werden vraagtekens gezet bij de zinvolheid van het celibaat. Het bleek niet meer aantrekkelijk voor jonge mensen en veel priesters en religieuzen verwisselden hun geestelijke stand met het huwelijk. Hiermee zijn we beland in onze moderne tijd. Veel kerkelijke leiders hebben geprobeerd tegen de tijdstroom in te roeien om het traditionele geloof te bewaren of te herstellen. Wanneer we kijken naar de grote onkerkelijkheid en het sterk afgenomen aantal priesters en religieuzen, is hun dat niet gelukt. Maar de laatste doet het licht nog niet uit. Ze zijn een levend teken dat verwijst naar een rijk katholiek verleden en, wie weet, ook naar de toekomst.