Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Op de step naar ome Jaones

Een oorlogsvertelling door Bert van Asten

Toen ik recent op de televisie het trieste resultaat zag van de bombardementen in het Midden-Oosten en met de verslaggevers luisterde naar de verhalen van de inwoners van gebombardeerde steden en dorpen, werd ik weer herinnerd aan het naderende einde van de Tweede Wereldoorlog in de herfst van 1944. Ook wij maakten toen gebruik van de schuilkelders.


Op de step naar ome Jaones

Mijn eerste ervaring met een schuilkelder was een toevalligheid. Ome Janus (van Kempen), getrouwd met Tina van Zon, woonde in die tijd in de Stationsstraat op C 223, thans Kreitenmolenstraat 93. Wij hadden thuis een varken geslacht en ik moest van mijn ouders een ring worst wegbrengen naar mijn oom en tante. Met mijn step ging ik op pad, de worst aan het stuur, naar tante Tina. Het viel me wel op dat er in de Stationsstraat zoveel militaire voertuigen stonden, maar ik had als 8-jarige knaap geen idee wat de betekenis daar van was. Bij mijn tante aangekomen gaf ik de worst af en draaide weer om terug naar de Groenstraat, waar wij toen woonden op B 75, nu 103. Toen ik naar huis wilde steppen, verscheen er in de lucht een Engelse jager, die de Duitse colonne in de Kreitenmolenstraat onder vuur nam. Door het roepen van mijn oom vluchtte ik naar zijn schuilkelder, terwijl de kogels om mijn oren vlogen. Gelukkig werd slechts mijn klomp geraakt. Op één klomp bereikte ik de schuilkelder. Eenmaal thuis vertelde ik mijn verhaal en begreep toen waarom mijn vader ook zo’n schuilkelder had uitgegraven.


Een schuilkelder in de vorm van de hoofdletter T

Onze schuilkelder lag achter de moestuin, wellicht niet bestand tegen directe inslagen van de V1 of de V2, maar wel tegen de scherven hiervan. Vooral de V1 was berucht en werd erg gevreesd. Zolang deze Duitse vliegende bommen over ons heen vlogen, was er niets loos, maar o wee wanneer de motor afsloeg. Uit deze tijd is het gebedje “Lieve-Vrouwke geef hem nog een douwke” .

Hoe zag zo’n schuilkelder er uit? Ik heb met mijn broer Piet overleg gehad en samen kwamen we tot de conclusie dat onze schuilkelder de vorm had van de letter T. De gegraven kelder was ongeveer 4 bij 6 meter en minimaal 1 meter diep. Hij werd aan de kant nog wat verhoogd met de uitgegraven grond. Wij konden er rechtop in lopen, maar voor vader en moeder was hij iets te laag. Op de kanten werden houten balken en takken gelegd. Op de balken werden planken, musterd en riet gelegd. De nog overblijvende spleten werden gedicht met juten zakken en daarna werd de gehele schuilkelder afgedekt met een stevige laag zand. Zo ontstond het dak. Als camouflage werden er maïsstengels, slootstrooisel en takken gebruikt. Om de natte en vieze ondergrond te bedekken, werden kokosmatten gebruikt. Achter in de kelder lagen uit voorzorg een pulling (peluw) en een paar dekens. Omdat vader en moeder blijkbaar rekenden op een kort verblijf in de schuilkelder, werd weinig voedselvoorraad opgeslagen. Wel onze dagelijkse drank oranja voor de kinderen. Het belangrijkste huishoudelijk bezit had vader in kisten ingegraven in de kippenren. Er was in de schuilkelder geen toiletgelegenheid. Dus, als we ‘moesten’, gingen we vlug naar ons huis.


Schuilen tijdens de Bevrijding

Toen we tijdens de bevrijdingsdagen de neervallende as ontdekten, besloot vader de schuilkelder te gaan gebruiken. Deze as was afkomstig van in brand staande boerderijen in de buurt van Helvoirt. De bevrijding was nabij. In allerijl werd het Mariabeeld meegenomen in de schuilkelder. Tot overmaat van ramp sneuvelde het hoofd van het Mariabeeld, tot grote ergernis van moeder. We brachten, zoals vader had verwacht, slechts korte tijd door in de schuilkelder. Ook Udenhout was snel bevrijd. Vele beloften werden later ingelost. Uit dankbaarheid voor de bescherming door Onze Lieve Vrouw werden her en der kapellen gebouwd en menig huis voorzien van een muurtegel met haar beeltenis.