Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Eerste vermelding naam Udenhout

Met de vorming van de Meierij en de Kwartieren komt de hertog van Brabant in deze regio stevig in het zadel te zitten, bestand tegen steeds weer nieuwe aanvallen van Holland en Gelre. De hertog verkrijgt ook steeds meer rechten en zeggenschap. Hij geeft gronden aan kloosters met de bedoeling deze in cultuur te brengen, er te zaaien en te oogsten en aldus bij te dragen aan een economische vooruitgang en betere leefomstandigheden. De kloosters fungeren als een soort projectontwikkelaars. De hertog geeft ook gronden aan vrienden, schepenen en poorters, deels met datzelfde doel van economische benutting, een enkele keer als een echte vriendendienst waarbij verkregen goederen kunnen worden gebruikt als jachtgebied. Het land raakt meer en meer bewoond en vormt daardoor ook een buffer tegen de vijandelijke indringers uit Holland en Gelre. Zo heeft de hertog van Brabant schenkingen gedaan om de gronden in Udenhout en Biezenmortel te ontginnen.

Tot op de dag van vandaag is die ontginning in het landschap herkenbaar. De natte gronden maakten een gestructureerde aanpak ervan noodzakelijk. Het gevolg daarvan is een systematische indeling van het landschap: lange stroken, gescheiden door paden en sloten, en allemaal van vergelijkbare afmetingen. Dit soort strookvormige ontginning heet “waldhufen”, zogenaamde hoevestroken in bossen. Als er in een schenking van de hertog van Brabant sprake is van ‘drie hoeven land’ dan bedoelt men een landgoed bestaande uit drie hoevestroken. Een hoevestrook is een economische eenheid, waarin een compleet landbouwbedrijf kan worden uitgeoefend. Binnen een hoevestrook is er akkerland, weiland, hooiland en soms een stuk bos voor hakhout. Hier ligt de basis voor het latere karakteristieke, gevarieerde Brabantse landschap. In 1232 komt Udenhout voor het eerst zwart-op-wit in een akte voor. Het betreft een schenking door de hertog van Brabant aan de Norbertijnenabdij van Tongerlo. Op 5 maart 1233 bevestigde paus Gregorius IX de schenking aan de abdij van Tongerlo. De perkamente akte met het loden pauszegel wordt bewaard te Tongerlo. Een deel van Udenhout is bestemd voor ontginning, waardoor het gebied economisch tot bloei kan komen. De omvang van de schenking was zes hoeven groot, en kan worden gesitueerd aan de rand van de oude “gemeint”, de Kreitehei ter hoogte van de huidige Berkhoek. Diverse lokale benamingen herinneren nog aan de oude Zeshoeven van de abdij van Tongerlo, zoals de Udenhoutse en Berkelse Zeshoevenstraat. In 1233 verkrijgt de abdij van Tongerlo nog meer bezittingen in Udenhout, aangeduid als “gebruiksrecht”, hetgeen algemeen begrepen wordt als “het recht op houtkap”. Vanaf 1299 zien we in de oude aktes, dat de abdij gronden in bewerking geeft om er gebouwen op te zetten en economisch nuttig te maken. In 1306 verkreeg Hendrik Toyte uit Berkel 12 bunder land op “Aschhout” (Ascotsesteeg); Diederik van de Venne 24 bunder; Jan Lombarts de helft van de houtopstand. Ook andere grootgrondbezitters, die voor die tijd door de hertog waren begiftigd, bewandelden dezelfde weg als de abdij van Tongerlo. Gielis Utenlyeminghe, poorter van Leuven, en zijn broer Jan Blancaert, poorter van Mechelen, hebben in 1299 vier hoeven land verkregen. Die verkochten zij in 1306 aan Jan Blonde uit Waalwijk. Het goed was in bewerking gegeven aan Jan Veire en aan Nicolaas, de zoon van Berthe.

Zie ook