Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Boerenmacht maakt dorpspracht

Open Monumenten Dag 2013 had als thema “Macht maakt pracht”. De kerkelijke macht heeft Udenhout een prachtige kerk gegeven, de bestuurlijke macht een prachtig Raadhuis en de adellijke macht een mooi 18e-eeuws kasteel. Maar de schoonheid van Udenhout is toch op de eerste plaats te danken aan de boerenstand. De gegoede Udenhoutse boeren eind 19e en begin 20e eeuw hebben het aanzien van het dorp bepaald. Vandaar de titel “Boerenmacht maakt dorpspracht”.

Het was meestal goed boeren in Udenhout

In oude beschrijvingen van Udenhout, van reizigers of van soldaten, vind je soms een somber beeld. Dan gaat het over de natte grond in Udenhout omdat er enkele meters diep een leemlaag ligt, waardoor bij overvloedige regenval de grond veel te nat is en de vochtige lucht meer dan in omliggende dorpen voor ziektes zorgt. Maar meestal vind je in de oude beschrijvingen teksten dat er in Udenhout vruchtbare grond was. Zo ook in een boek van Stephanus Hanewinkel in 1803 op grond van waarnemingen van de geleerde Ackersdyck. Hij schrijft: De vruchtbaarheid van de grond heeft zeer veel bijgedragen aan de groei en bloei van het dorp, want de grond is er van een kleiachtige aard en geheel verschillend van die in de omtrek wordt gevonden, zodat ook de bomen er ongemeen welig groeien. In jaren dat er overvloedige regen was en de Maas overstroomde, was het aan de noordwestelijke kant van de het dorp, vanaf de Groenstraat en de Slimstraat richting de duinen, veel te snel veel te nat, vanwege de Zandlei en de Brand. Maar de helft van het dorp richting Oisterwijk en op het Hooghout moet vruchtbare grond zijn geweest, waar het goed boeren was en waar vele boerenfamilies generaties lang meer dan een goede boterham zullen hebben gehad.

Pachtboeren

Van oudsher is Udenhout een buitenwijk van Oisterwijk, waar vrienden van de hertog van Brabant, kloosters, armenverenigingen en rijke burgers uit Den Bosch en Brussel grote landgoederen hadden. De boeren waren pachters, die hard moesten werken en elk jaar een deel van hun opbrengst aan de eigenaar van hun boerderij kwijt waren. Dat gold voor de Strijdhoeve, de Gasthuishoeven op het Hooghout, het Helmonds Broek, de Vorselaar, de hoeven van de Oisterwijkse Arme en de hoeven van de H.Geest van Den Bosch. Sommige pachtcontracten waren zo veeleisend dat je vaak ziet dat pachters de pachttermijnen niet volmaakten. Andere eigenaren waren milder en dan was er voor de Udenhoutse boeren wat ruimte om ook eigen bezit op te bouwen. Zo ontstond er al lang geleden verschil tussen grotere boeren en kleinere boeren, rijke boeren en arme boeren, boeren die blij waren als een jaar de oogst lukte en andere boeren die zich inlieten met het dorpsbestuur, het bestuur van de parochie, die priesterzonen hadden, die Frans spraken en die net als de kasteelheer gevoel hadden voor kunst, voor schilderijen, boeken en muziek.

Ondernemerschap In 1880 stonden er nog maar vier boeren in de top 10 van Udenhouters die het meeste belasting moesten betalen. Daar kwam in die jaren snel verandering in. Dat kwam door twee belangrijke ontwikkelingen. De bezitters van de pachthoeven in Udenhout kregen andere mogelijkheden om hun vermogen rendabel te maken. De industrialisatie bracht fabrieken en de technologie bracht technische vernieuwingen die allemaal gefinancierd moesten worden. Mensen met vermogen konden bij de notaris financieel mede-eigenaar worden in een firma of nog eenvoudiger op de beurs aandelen kopen. Dat was veel eenvoudiger dan zo’n boerderij in Udenhout, waar je in het najaar de helft van de fruitoogst kreeg, een bepaald percentage van de oogst, delen van een geslacht varken en zo af en toe een kar mest voor de eigen moestuin. Dat was toch allemaal gedoe. De beleggers uit de stad deden de boerderijen massaal van de hand. De boeren werden zelf eigenaar. Daar bovenop verdwenen in rap tempo oude belastingen op boerderijen zoals het brengen van stro naar de pastoor, hout naar de buurman, een deel van de oogst naar armenbank, etc. etc., allemaal restanten van vroegere testamenten of huurverplichtingen. Met het verdwijnen daarvan stegen de marges van het boerenbedrijf. De boeren werden dus eigenaar en het boerenbedrijf bracht grotere rendementen op.

Waren het in 1880 vooral de families Van Iersel, Heijmans en Vermeer die tot de grootste belastingbetalers behoorden, in 1899 waren al veel meer boerenfamilies betrokken bij de oprichting van een eigen Boerenleenbank: Van Roessel, Verhoeven, Van Rooij, Bertens, Schapendonk, Willems, Marten en Van Gorkum. Op 28 mei 1900 kwam de Commissaris van de Koningin op bezoek. Hij hoorde dat de pastoor doende was met de voorbereidingen voor de bouw van een fraterschool. De Commissaris van de Koningin vroeg de pastoor hoe hij de school financierde, waarop de pastoor antwoordde: Er zit onder de boeren heel veel geld. Wethouder Van de Pas staat voor een ton niet op. Kortom, er waren intussen nogal wat rijkere boerenfamilies.

Giga-onderneming

De boeren richtten een gezamenlijke Boerenbond op een bouwden een giga-ondernemers-imperium in Udenhout met een pakhuis, een bank, een melkfabriek, een eierbond, een potercombinatie, een stierhouderij, een werktuigencoöperatie, een maïsbank en twee verzekeringsbedrijven, voor paarden en voor vee. Er kwamen kwaliteitsorganisaties, zoals de Veecentrale, en onderwijsinstituten zoals de Landbouwschool en een Huishoudschool. Daarnaast waren er standsorganisaties en ontspanningsverenigingen. Alles bij elkaar was het de Udenhoutse boerentrots, waarvan de gebouwen van de Boerenbond, de voormalige Melkfabriek en daarnaast de voormalige Landbouwschool aan de Kreitenmolenstraat nabij de overweg nog altijd stille getuigen zijn. Er was onder de grote boeren grote welvaart en onder de kleine boeren kleine welvaart.

Financiering van de onderneming

Een enorm probleem voor de boerenstand was de financiering. De Boerenbond was een coöperatie met leden. De boeren namen deel in de coöperatie en deelden in de rendementen. Maar de financiering was niet gemeenschappelijk en was een probleem voor elke individuele boer. De boer en zijn vrouw vormden aan de keukentafel de Raad van Bestuur van hun eigen onderneming. Dat was heel anders dan bijvoorbeeld bij de Udenhoutse steenfabriek, die genoteerd stond aan de Amsterdamse beurs en die bij een nieuwe investering nieuwe aandelen kon uitgeven.

Een boer kon voor vreemd vermogen naar de bank. Maar ja, dat is eindig. Zodra het vreemd vermogen de 100% nadert, is de onderneming niet meer van je zelf. Boeren moesten dus ook eigen vermogen opbouwen. Dat kon met de rendementen van de coöperatie en uiteraard met de opbrengst van de eigen oogst en de verkoop van vee en varkens, de productie van boter en eieren en de verkoop van melk.

De liefde was ondergeschikt aan de onderneming

Er was een methode om razendsnel het eigen vermogen te laten verdampen: een gezin van tien kinderen. Als je bij de erfdeling een boerderij van 12 ha moet verdelen onder drie kinderen, dan krijg je drie keer niks.

De rijke boerenfamilies hielden hun rijkdom in stand. Je kon eens pech hebben met ziekte of door kinderloos te blijven, maar er waren ook methoden om het geld in de familie te houden, waardoor generatie op generatie sprake was van welstand. Methoden om het geld in de familie te houden:

  • 1. Laat trouwen;
  • 2. Ongehuwde dochters naar het klooster;
  • 3. Trouwen op stand.

“Op stand” kon je ook tellen. In het dorp wisten de mensen wel van elkaar hoeveel koeien men ongeveer had, maar als een van de zonen of dochters verkering kreeg buiten het dorp, moest men op een andere manier er achter zien te komen of de liefde wel uit het goede milieu kwam. Men kon dan vragen naar het aantal koeien. Maar om het zeker te weten kon men beter het paard voor de sjees spannen en naar de boerderij van de geliefde rijden, gewoon even passeren. Men kon dan weliswaar geen koeien tellen, maar achter elk stalraampje pasten twee koeien. Men kon dan stalraampjes tellen.

Als je door Udenhout fietst, moet je voor de aardigheid eens naar de stalraampjes kijken. Het meest voorkomende aantal is drie en vier. Maar er zijn vooroorlogse boerderijen tot wel acht stalraampjes. Er zijn boerderijen met nog veel meer stalraampjes, maar dat zijn doorgaans wederopbouwboerderijen van na de oorlog. En uiteraard tellen de huidige megastallen nog veel meer raampjes.

Op törp wonen

Als boeren hun boerderij hadden overgedaan aan een van de kinderen, dan bouwde men zelf een woning ergens dichtbij ‘t kruispunt. Dat heet: op törp gaan wonen. Sommigen lieten het geld in het bedrijf van de kinderen en bouwden klein, maar sommigen lieten ook op dat moment hun rijkdom zien. Zoals Kreitenmolenstraat 19, een pand met een Franse kap in neorenaissance stijl, gebouwd door de Waalwijkse architect Van Ree, zoals er tussen 1900 en 1925 diverse zijn gebouwd in Udenhout. Het pand van Bertens, de tweede woning voorbij de Zeshoevenstraat bijvoorbeeld, vooraan in de Groenstraat, halverwege de Slimstraat en in de Kreitenmolenstraat vlak voor het park.

Nadat er op törp mooie woningen met een Franse kap werden gebouwd, gebeurde dat in de jaren erna ook bij nieuwbouw van boerderijen. De boerderij van Bertens in de Berkhoek bijvoorbeeld, maar ook van de familie Burgmans aan de Molenhoefstraat. Deze boerderij is in 1927 gebouwd door aannemers Van de Plas (timmerwerk) en Vercammen (metselwerk). Kort nadat Burgmans zijn nieuwe boerderij had gebouwd, ging Janus Verhoeven (die boerde waar nu de Tango pomp staat) trouwen en een nieuwe boerderij bouwen. Ik heb van horen zeggen dat Janus naar aannemer Verspeek ging en zei: Ik wil net zo’n boerderij als Burgmans, maar breder en hoger. Dat heeft toch weer iets weg van koeien en stalraampjes tellen.

Prachtige bouwstijlen met een Udenhouts accent

De boeren bouwden hun boerderijen en woningen met buitengewoon veel aandacht. Willem van Iersel heeft het pand Schoorstraat 2 volledig bedekt met leien dakpannen. Dat was luxe. Maar de boerderij Groenstraat 86 is veel meer typisch Udenhouts. Daar is alleen de onderste helft voorzien van een leien dak. Daarmee kon men de rijkdom uitstralen en de kosten toch beperken. Dat heet: “Voor het oog van het kerkvolk”. Hier zijn in Udenhout heel veel voorbeelden van, bij traditionele boerderijen, maar bijvoorbeeld ook bij de hiervoor genoemde woonhuizen en boerderijen met een Franse kap. Echt heel mooi en heel Udenhouts. Op het Endeke vind je een boerderij met ook twee verschillende dakbedekkingen, stro en pannen. De reden daarvan was niet het tonen van rijkdom, maar was heel praktisch als men het tenminste kon betalen. Hoe lager het riet hoe dikker het dak. Dat blijft dus langer nat en gaat sneller rotten. Bovendien was het onderste riet, in een tijd dat alle mannen rookten, brandgevaarlijker. Pannen waren veiliger en gingen langer mee. Maar kijk bij een wandeling door het dorp toch vooral naar luxe voor het oog van het kerkvolk. Nog een voorbeeld: Kreitenmolenstraat 47/49. Aan de straatkant liggen hele dure geglazuurde dakpannen op het dak, op de achterkant de allergoedkoopste dakpannen die er zijn te krijgen.

Boeren hebben zich uitgeput in prachtige voordeuren, mooie bovenlichten, enorme kunstwerkjes van dakkapellen en versierde dakranden. Groenstraat 86 is van al deze aspecten een prachtig voorbeeld.

En achter de luxe voordeur soms een marmeren hal, volledig van marmer zoals in de Schoorstraat 2 en de Kreitenmolenstraat 19, maar toch tenminste een marmeren vloer.

Zuinigheid

De rijkdom aan de buitenkant kon heel goed samengaan met zuinigheid binnenshuis. Iedereen die wat ouder is en die in Udenhout is opgegroeid, zal de verhalen wel kennen. Ik geef drie voorbeelden:

  • 1. Boeren rookten sigaren. Voor zichzelf de dure Agio Gouden Oogst. Het was ook gebruikelijk om sommige mensen die op bezoek kwamen wel eens een sigaar te geven. Die kwamen dan wel uit een kistje uitschot, behalve voor de pastoor. Die kreeg ook een gouden oogst.
  • 2. Sommige huishoudens hadden maar één bontje voor over de winterjas. Als er meerdere vrouwen in huis waren, konden die niet tegelijkertijd naar de kerk, maar die gingen een voor een. Onderweg kwamen ze elkaar tegen, de een naar de kerk, de ander naar huis, en dan wisselden ze onderweg het bontje van de ene jas op de andere jas.
  • 3. Pastoor Van Eijl plakte alle bidprentjes keurig op volgorde in de parochiememorialen. Soms maakte hij er een korte notitie bij, zoals broer van…. of ongeluk door.. enzovoorts. De pastoor maakt een opvallende notitie als op 16 september 1907 Joanna Mutsaers Heerkens overlijdt in de leeftijd van 71 jaar. Hij schrijft erbij: Ze was zo zuinig dat ze om het geld van de kachel te sparen ‘s winters de geit van stal haalde en haar voeten warmde onder de geit.

Welgevendheid

De boeren hebben hun geld ook besteed aan gulle schenkingen, zoals voor het interieur van de kerk, de bouw van Sint Felix, het fraterhuis, het Kapucijnenklooster en Huize Vincentius. Maar bijvoorbeeld ook voor de realisatie van de wangen van de kerkbanken. In de vijftiger jaren van de vorige eeuw liet pastoor Prinsen wangen voor zijn kerkbanken maken, met allemaal een verschillende afbeelding. Daarvoor had hij de Beierse beeldhouwer Leo Bäumler naar Udenhout laten komen. Die moest natuurlijk eten en een bescheiden inkomen hebben en dus probeerde pastoor Prinsen financiers te vinden voor de kerkbanken. Zo kwam hij bij Peer van Balkom aan de Molenhoefstraat en zei: “Peer, jij kunt toch ook wel een bank betalen?”, waarop Peer zei: “Dat wil ik wel doen, maar dan moet er wel een varken op staan”. Het werd de bank van de Verloren Zoon. In de middengang, de 15e bank links. Jan Verhoeven uit de Kuil financierde de bank van de H.Elisabeth, in de middengang de 19e bank rechts. Op deze bank staan 7 rozen, 3 in bloei, 1 opengaand en 3 nog in de knop. Jan Verhoeven had op dat moment 3 kinderen getrouwd (de drie bloeiende rozen), een verloofd (de opengaande roos) en 3 kinderen nog ongehuwd (de rozen in de knop).

De pastoors waren doorgaans minder te spreken over de veronderstelde gulheid. Pastoor Prinsen verwees altijd naar de kerkbank met de afbeelding van de aanbidding van het gouden kalf als het over de Udenhoutse boeren ging. Pastoor Felix Cuijpers was een keer zo boos, dat hij in een ‘s zondagse preek in een heel negatieve betekenis het woordje boerachtig had gebruikt. De dag daarop hadden de boeren enkele karren mest in de voortuin van de pastorie gegooid met de tekst “Stront brengen is ook boerachtig”.