Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Biesbosch; Uitbetaling

Uitbetaling

Zo’n 100 jaar geleden kochten de Gebroeders Hakkers uit Werkendam, wegens faillissement, het rietmattenbedrijf van de families Simonis en Zijlmans. Hakkers verkreeg een groot rietmattenbedrijf en werd een begrip op ’t Fèèr.

Biesboschwerkers waren seizoenarbeiders. Ze werkten op aannemingsbasis, het hele jaar voor Hakkers. Ze werkten op stukloon en werden per rietbos betaald. De rietbossen werden door henzelf geteld en steekproefsgewijs werd er gecontroleerd: hoeveel bossen, of de bossen de goede dikte hadden en vol genoeg waren. Waren er te weinig bossen, waren ze te dun of te los dan werd daar geld voor ingehouden. Als ze na een storm de boel moesten opruimen en de schade herstellen, dan werd er door de Biesboschwerker op dat moment niets verdiend. Dat noemden ze “kwisbillen” of “kwinten”: wel gewerkt, maar geen cinten (centen). Per arbeider werd er in een seizoen “vijf hectare” riet gesneden en schoongemaakt. (Vijf hectare is een gebied van 500 x 500 meter, per persoon!)

Op zaterdagmiddag kwam de griendbaas van de Gebr. Hakkers vanuit Werkendam naar hun kantoor op ’t Fèèr, om de voorschotten uit te betalen. Het kantoor, het stelde niet veel voor, een oud gebouwtje op de werft, was heel de week dicht en ging alleen op zaterdagmiddag voor uitbetaling open. Dan stond er een lange rij Biesboschwerkers buiten te wachten op hun voorschot. Een voor een gingen de mensen naar binnen en op een oude tafel lag, in bruine papieren zakjes, met naam en nummer, hun voorschot klaar. (Een voorschot is een som geld, te verkrijgen voor de definitieve afrekening). Het voorschot was amper genoeg om de week mee door te komen. Aan het eind van het seizoen, als het riet schoongemaakt, verkocht of verwerkt was, volgde de definitieve afrekening. Met een goede winter hielden ze weleens wat over, maar als het een slechte winter was geweest, moest er geld bij.

De Biesboschwerkers werkten, ook na het winter-riet-seizoen, voor Hakkers. Er gingen mannen werken in het rietmattenbedrijf op het Sandoel. Maar veel van deze mannen gingen ook buitenaf (op locatie) werken, om voor herstel of nieuw aan te leggen dijken, polders, bruggen en sluizen, zinkstukken van riet en wilg te maken. Met dit zomerwerk werd verrekend wat men aan het winterwerk “rietsnijden” tekort was gekomen.

De arbeidsomstandigheden van de Biesboschwerkers waren niet te benijden. Ze werkten als kleine zelfstandigen, een soort van vroege ZZP’ers, aan wie de werkgevers geen enkele verplichting hadden. Uitbuiting en voorkeursbehandeling zijn dan eerder regel dan uitzondering. Er waren geen sociale voorzieningen. Als men ziek werd was er geen ziektewet of ongevallenverzekering, geen pensioen, geen AOW, geen werkeloosheidsuitkeringen. Er waren - als men die al had kunnen betalen - geen verzekeringen. Er was ter bescherming van de gewone mens totaal niets. Het was goed dat er vakbonden kwamen. Die hebben gevochten voor erkenning en betere leefomstandigheden voor de gewone “hardstwerkende” mensen.