Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Tilburgers omgekomen in het voormalig Nederlands-Indië


Omgekomen in het vm Nederlands-Indië.

‘Gevallen voor het Vaderland’, zei men in het verre vaderland Een dubbele tragiek. - ‘Ik denk dat de autoriteiten, die de beslissing namen om zulke weinig getrainde troepen naar Indonesië te sturen, zich de verantwoordelijkheid die ze daarmee op zich namen, niet helemaal hebben gerealiseerd. En het is natuurlijk heel pijnlijk voor hun familie. Jonge mensen, die ze hebben opgevoed. Dan zijn ze een jaar of twintig en vertrekken ze. Je ziet ze nooit meer terug.’

Waar de schrijver op doelt, is dat de Nederlandse militairen die naar Nederlands-Indië vertrokken in de jaren 1945-1948 geconfronteerd werden met een guerilla-oorlog, een oorlog zonder een frontlijn, met hinderlagen en plotselinge overvallen, met sabotage. Een oorlog met een tegenstander die zich onzichtbaar maakte, plotseling opdook en toesloeg om daarna weer spoorloos te verdwijnen. Een oorlog waarin uitzonderlijk geweld dikwijls meer regel dan uitzondering was, een ‘vuile oorlog. Doel was niet verovering, maar demoralisering, uitputting en ontwrichting van de tegenstander, tot het moment dat zijn systeem ineenstortte.

Het is het beeld van de oorlog waarmee de Amerikanen in Vietnam geconfronteerd werden en die wij kennen van tv-beelden en films. De tragiek voor Nederland was dat het als het Europese land met de minste oorlogservaring er als eerste kennis mee maakte. De tragiek was ook dat voordat de slachtoffers van de Tweede wereldoorlog en de bezetting verwerkt waren, er opnieuw slachtoffers te betreuren waren. De overlijdensadvertenties van stadgenoten die niet terugkeerden uit Duitse concentratiekampen gingen haast ongemerkt over in overlijdensadvertenties van stadgenoten die het leven hadden gelaten in de Indische Archipel.


Door Engeland in de steek gelaten?

Tijdens de bezetting verschenen in de ondergrondse pers beschouwingen over de richting die Nederlands-Indië zou inslaan wanneer het weer vrij was van de Japanse overheersing. Het waren meer theoretische beschouwingen, en dat kon ook niet anders, totdat op 17 augustus 1945 - twee dagen na de Japanse capitulatie - Soekarno en Hatta in Djakarta (Batavia) de Indonesische Republiek uitriepen. Plotseling was de ontvoogding van Nederlands-Indië in een stroomversnelling geraakt, en dat op een moment dat men er geen enkele greep op had. ‘Wij zullen spoedig bij u zijn’, had luitenant-gouverneur-generaal Van Mook in een radiotoespraak op 15 augustus vanuit Australië gezegd. Maar dat ‘spoedig’ was nogal een rekbaar begrip. De Indische Archipel viel, toen Japan capituleerde, onder SEAC (South East Asea Command), onder commando van Lord Louis Mountbatten. Maar die beschikte op het moment van de Japanse capitulatie nog over geen enkel steunpunt in de buurt van Java of Sumatra. Daarenboven had hij te weinig mankracht en materiaal om snel en op grote schaal voet aan land te zetten. Zijn plannen voorzagen in het vestigen van bruggenhoofden op Java, eind september en oktober, en op Sumatra in november. Doel was krijgsgevangenkampen en interneringskampen te bevrijden en Japanners af te voeren.

Het Indonesisch nationalisme was een zaak van de tweede orde, te onbetekenend om serieus te nemen. Maar al snel veranderde Mountbatten van mening. Uit inlichtingen kreeg hij het beeld van een brede volksbeweging waarmee ernstig rekening moest gehouden worden. Botsingen met nationalisten moesten vermeden worden, het zou alleen maar leiden tot een bloedige oorlog en afhouden van de hoofddoelen van de operatie. De nieuwe Republiek kon beter opgeroepen worden om met hem mee te werken en om orde en rust buiten het landingsgebied te handhaven. En om te voorkomen dat bij de Indonesische nationalisten de indruk gewekt werd dat het ging om herstel van het oude koloniale gezag, zou het goed zijn dat Van Mook, die op 2 oktober vanuit Australië in Batavia was gearriveerd, in gesprek kwam met de voornaamste nationalistische leiders, waaronder Soekarno. Het eventuele herstel van het Nederlands gezag in Indië moest voor later maar overgelaten worden aan Nederland zelf.

Mountbatten kreeg gelijk. Op het moment en kort voor het moment dat de eerste Britse en Brits-Indische troepen in Batavia landden (29 september) was de nationalistische beweging aan het radicaliseren, onder invloed van radicale jongeren die zich met grof geweld keerden tegen iedereen die gezien werd als aanhangers van het vroegere koloniale gezag: Nederlanders en Indische Nederlanders (die de kampen op eigen initiatief hadden verlaten), Ambonezen en Menadonezen (die banden hadden met het KNIL), Chinezen (die voedsel leverden aan Nederlanders), inheemse lagere bestuurders (die eveneens gezien werden als handlangers van het vooroorlogse koloniale gezag) en Japanners (die beschikten over wapens). En na de landingen van de Britten in Oost Java (25 oktober, Soerabaja) richtte de woede zich ook tegen de Engelse troepen. Gevechten en lynchpartijen waren het gevolg. Soerabaja moest in een regelrechte veldslag veroverd worden en ook op andere plaatsen op Midden-Java moest gevochten worden om de krijgsgevangenkampen en interneringskampen te bevrijden. 600 Britse en Brits-Indische soldaten vonden de dood. Daarbij werden meer dan 200.000 Nederlanders en Indische Nederlanders bevrijd.

De Nederlandse regering protesteerde verontwaardigd bij de Engelse regering dat Mountbatten zich niet inzette om het Nederlands gezag te herstellen. Het Nederlandse volk voelde zich door de Engelsen in de steek gelaten. De Engelsen riepen de hulp in van de nationalisten in plaats van ze uit te schakelen en te ontwapenen. Daardoor manoeuvreerden zij Nederland in een onmogelijke situatie, omdat onderhandelingen met Soekarno en consorten bij voorbaat uitgesloten waren wegens hun samenwerking met de Japanners. Doel van de Nederlandse politiek was: de Republiek vernietigen, de orde herstellen en daarna ‘langs de Koninklijke weg’, in onderling overleg, te praten over ontvoogding van Indië. Het recht om mee te praten was voorbehouden aan mensen van onbesproken gedrag, en daarbij behoorde zeker niet Soekarno. De woede steeg dan ook ten top toen men hoorde dat Van Mook, onder Engelse druk, op 31 oktober een gesprek had gehad met een aantal nationalistische leiders, waaronder Soekarno. Zes dagen daarvoor seinde hij aan Logemann, de minister van Overzeese Gebiedsdelen, van plan te zijn

- ‘om in een niet te grote bijeenkomst het regeringsstandpunt aan de nationalistische leiders mee te delen. Uiteraard zal het uitgangspunt daarbij zijn dat de Republiek onwettig is, nog afgezien van haar praktisch onvermogen… Ik stuit echter nog op één moeilijkheid. Wanneer ik van te voren bekend maak dat Soekarno niet onder de leiders mag zijn die ik zal ontvangen, dan bestaat de kans op een volkomen mislukking der bespreking…Gaarne zal ik per omgaande uw antwoord ontvangen of u hiermede akkoord gaat.‘

Logemann ging niet akkoord, maar toch zette Van Mook door. Dus moest hij maar ontslagen worden! Maar Wilhelmina weigerde daarvoor haar toestemming te geven. Zij was het ook niet eens met het gesprek, maar tijdens een actie werd de aanvoerder aan het front – ook al had men op hem kritiek – niet vervangen. Uiteindelijk gaf Logemann op eigen gezag, aan Van Mook toestemming om Soekarno te ontmoeten, niet om met hem te onderhandelen. De ‘halfslachtige’ houding van bondgenoot Engeland werd gezien als bijzonder kwetsend voor Nederland. Wat niet of minder gezien werd, was dat deze ontrouwe bondgenoot de offers bracht om duizenden en duizenden Nederlandse en Indische geïnterneerden in de kampen te bevrijden en in veiligheid te brengen, en om bedreigde minderheden zo goed mogelijk te beschermen.

Aan de ene kant was de Nederlandse regering na de botsing tussen Engelsen en nationalisten ervan overtuigd dat er onderhandeld moest worden. Dat gebeurde dan met Sjahrir, die meer acceptabel was, omdat hij actief was geweest in het verzet tegen Japan. Die was tenminste geen verachtelijke collaborateur. Maar aan de andere kant ging men dan wel onderhandelen met de leiders van een losgeslagen maatschappij, met moordenaars, die eigenlijk het beste door militair geweld tot de orde konden worden geroepen. Als de Engelsen dat niet deden, wel, dan moesten wij het zelf doen.

Het front bereikt het thuisfront Begin oktober ging het 1e bataljon van het Regiment Stoottroepen (oorlogsvrijwilligers), na een opleiding in Engeland, naar Indië, met als doel opbouw van ‘Ons Indië’. Zij werden spoedig daarop gevolgd door andere bataljons OVW-ers (oorlogsvrijwilligers) en de Mariniersbrigade (deels oorlogsvrijwilligers en deels beroepsmilitairen), die in de zomer van 1945 een opleiding hadden gevolgd in de Verenigde Staten. Maar zij werden niet of nauwelijks door de Engelsen toegelaten in hun bruggenhoofden. Eén bataljon Stoottroepen werd in februari toegelaten op Banka. Enkele bataljons mochten landen op Bali en Lombok. Van de Mariniersbrigade werd één bataljon toegelaten in Batavia. De overige militairen werden voorlopig gelegerd op Malakka in door de Japanners verlaten tentenkampen. Noodgedwongen werd de training daar voortgezet.

En met het vertrek van de eerste militairen ontstond er een thuisfront onder het motto: ‘Wij leven mee met de jongens overzee.’Er werd begin februari 1946 in Tilburg een Indië-middag georganiseerd voor familieleden van de Stoottroepers die op Malakka hun training voltooiden (zo werd het althans voorgesteld). De stemming onder deze ‘jongens’ was ‘zeer goed’, vertelde een spreekster die hen had bezocht. Maar zij vond het toch nodig de thuisblijvers er op te wijzen om voorzichtig te zijn in hun brieven, omdat ongunstige berichten het moreel negatief konden beïnvloeden. Of was het juist andersom? Uit brieven vanuit Malakka aan het thuisfront bleek dat de toestand van de militairen beslist niet goed was, ook al beweerde minister Meynen, minister van Oorlog, het tegendeel, en begin maart meldde de Nieuwe Tilburgsche Courant dat er op Malakka een gedrukte stemming heerste. Het leek allemaal wat ver weg, totdat op 28 februari 1946 het bericht in de krant stond dat de oorlogsvrijwilliger Guus Born, uit de Tuinstraat, op 12 februari bij Batavia was gesneuveld. Het front in Indië had het thuisfront bereikt.

In maart 1946 werden de OVW-ers toegelaten op Java, ter vervanging van de Engelsen, die zich op korte termijn wilden terugtrekken. Daarenboven was het de Engelsen intussen duidelijk geworden dat Nederland - zij het tegen wil en dank – bereid was om met de Republiek Indonesië te onderhandelen.

In de eerste fase, augustus 1945 – maart 1946, sneuvelden 2 Tilburgers: August Antoon M. Born Josephus Antonius M. van den Dries En als gevolg van een ziekte kwam Hendrikus Wilhelmus C. Verbunt om het leven.

Overeenkomst zonder overeenstemming

De vraag was niet wel of geen herstel van de vooroorlogse koloniale positie. Wilhelmina had al op 7 december 1942 gesproken over een (geleidelijke) ontvoogding van Nederlands-Indië. En de Nederlandse troepen die vanaf eind 1945 naar Indië gezonden werden, waren niet bedoeld om het oude koloniale gezag te herstellen. De vraag was: hoe stellen we ons op tegenover de Republiek Indonesië? Onder Engelse druk had men daarmee contact moeten opnemen, maar het was ondenkbaar dat de Republiek Indonesië het tempo, de vorm en de inhoud van de ontvoogding van Indië zou bepalen. Onderhandelen? Goed! Maar als de Republiek te veel uit de Nederlandse pas ging lopen, dan moest er militair ingegrepen worden. Uit een instructie aan Van Mook:

- ‘Indien de pogingen om tot overeenstemming te komen ten aanzien van het neerleggen der wapenen en de deelneming der republikeinse nationalisten aan de Rijksconferentie definitief falen, zal tot gewapende actie tot herstel van het wettig gezag worden overgegaan.’

De eerste officiële bespreking met vertegenwoordigers van de Republiek in april 1946 in het jachtslot St. Hubertus op de Hoge Veluwe, ging over de vraag wat men onder de Republiek moest verstaan. En op dat punt liep de conferentie ook prompt vast, want de Nederlandse delegatie ging er van uit dat de Republiek alleen kon optreden namens de bevolking in de gebieden waarover zij werkelijke macht had, terwijl de vertegenwoordigers van de Republiek zich opwierpen als de vertegenwoordigers van het totale Indonesische volk (beter nog: de Indonesische volken). Maar de onderhandelingen niet afgebroken. In september werd een Commissie-Generaal van drie vaste leden benoemd, onder leiding van Schermerhorn, die naar Indonesië vertrok om een brede basis te vinden voor een overeenkomst met de Republiek. En op 15 november 1946 werd er zowaar een overeenkomst gesloten, die kon gelden als een algemeen akkoord: het Akkoord van Linggadjati. De voornaamste punten waren: 1. Op 1 januari 1949 zou de soevereiniteitsoverdracht zijn. 2. Nederland erkende het gezag van de Republiek Indonesië over Java, Madoera (eiland aan de oostkant van Java) en Sumatra. 3. Gevormd zouden worden de ‘Verenigde Staten van Indonesië’, bestaande uit de Republiek Indonesië, Borneo en Oost-Indië. 4. Deze federatie van deelstaten zou weer een Unie sluiten met Nederland, waarvan de koningin het hoofd zou zijn.

Nu was er wel een basisovereenkomst, maar daarmee was er nog geen overeenstemming in opvattingen, noch in Nederland, noch in Nederlands-Indië, noch in de Republiek, noch tussen Nederland en de Republiek. De overeenkomst was alleen maar geparafeerd. Eerst moesten de Nederlandse en Republikeinse regering ermee akkoord zijn. Dan pas zou er getekend worden. In Nederland barstte er een felle discussie los tussen voor- en tegenstanders. Tegenstanders argumenteerden dat er sprake was van een ‘uitverkoop’ van Nederlands-Indië, dat het onverantwoord was het Indonesische volk over te dragen aan iemand die door de Japanners in het zadel was geholpen, die de Nederlanders haatte en nooit zou accepteren dat H.M. de Koningin boven hem kwam te staan. Petities van voor- en tegenstanders werden gericht tot de regering en daarbij werd door de tegenstanders de beschuldigende vinger uitgestoken naar Engeland, die verzaakt had en de Republiek niet meteen had aangepakt, en naar de veel te toegeeflijke Schermerhorn, de voorzitter van de Commissie-Generaal. En aan het eind van een vergadering in de Stadsschouwburg in Tilburg op 9 december 1946 (om een voorbeeld te noemen), stuurden de aanwezigen een telegram naar de regering met het verzoek om het voorstel dat in Linggadjati gedaan was te verwerpen ‘in het belang van Nederlands-Indië en het Moederland’.

De Nederlandse regering verwierp het voorstel niet, maar voegde er een aantal wijzigingen aan toe, waardoor de invloed van Nederland vergroot werd (de zogenaamde ‘aangeklede’ versie), en liet bij het tekenen van het Akkoord aantekenen dat men het alleen eens was met deze laatste versie. De ‘oorspronkelijke’ versie werd goedgekeurd door het Republikeinse voorlopige parlement, simpel, omdat de tegenstemmers bij de stemming wegbleven. Afgesproken werd dat ieder zich zou houden aan zijn eigen versie. Op die voorwaarde werd het Akkoord op 25 maart 1947 getekend. En daarmee was men weer terug bij ‘af’.

De winst was wel voor de Republiek. Door het sluiten van het Akkoord werd ze de facto erkend door Engeland en de Verenigde Staten. De Republiek ging haar eigen weg bij het aanknopen van buitenlandse contacten. Het militaire bestand, eerst van 14 oktober 1946 en daarna van 15 februari 1947 werd herhaaldelijk geschonden door gewapende republikeinse groepen. Om hun troepen te beschermen deden veel Nederlandse officieren dat ook. Ook had Nederland een exportblokkade ingesteld voor goederen uit de Republiek. Door dit alles, en door het feit dat de Republiek niet genegen was de ‘aangeklede’ versie van Linggadjati te onderschrijven, groeide de gedachte dat de Republiek op militaire wijze tot de orde geroepen moest worden. De militairen daarvoor waren aanwezig, en de plannen lagen klaar. Er hing oorlog in de lucht.


De Nederlandse militairen als bevrijders

In maart 1946 gingen de OVW-ers, die voorlopig waren gestationeerd op Malakka, de posities van de Engelsen op Java en Sumatra overnemen. Dat waren een aantal bruggenhoofden op West-Java (van Batavia via Tjandjoer naar Bandoeng), Midden-Java (Semarang) en Oost-Java (Soerabaja) en op Sumatra (Palembang op de zuid-oostkust, Medan op de noord-oostkust en Padang op de westkust).

- ‘Toen was het zondag. Zondag, 10 maart. Alle belangrijke dingen bij de troep gebeuren op zondag óf des nachts… Het mocht hem dit keer niet hinderen. Het mocht desnoods Kerstmis, Pasen of Pinksteren zijn: we gingen aan land! Nooit is de stemming zo opgewekt en tegelijkertijd: zo ernstig geweest. We waren ons diep bewust van het belangrijke feit in militair en wellicht nog meer (op dat ogenblik) in politiek opzicht: Nederlandse troepen gaan een einde maken aan de heersende chaos! We waren ervan overtuigd, neen het stond in ons gegrift: onze taak zou een dankbare zijn! We zouden de kampen bevrijden, de rebellen inrekenen, de orde herstellen.’

En om dit verhaal wat verder uit te werken:

- ‘Zo kwamen wij in Indië aan. Zo vonden wij het land: in chaos. Drie keer oorlog in drie jaar tijd. De inval van de Jap, de greep naar de macht van de ‘deskundig opgeleide’ leiders en daarna nog een poging van een vreemde natie om dit enigszins in toom te houden… Ja die greep naar de macht van die leiders. Het bracht misschien meer schade aan, dan de Jappen hadden veroorzaakt. Een bende amokmakers kreeg plotseling de bevoegdheid, werd uitgeroepen tot nationalisten, vrijheidsstrijders, hèt wapen van de regeerders. Maar regeren is iets anders dan: macht hebben. Om te kunnen regeren heeft men gezag nodig; om macht te hebben behoeft men slechts te intimideren, bang te maken, te dreigen. Men vermoordt wat, men rampokt [steelt] wat, men brandt wat, en men heeft: macht. Dat alles gebeurde van augustus tot november 1945. Toen kwamen de Engelsen en de Ghurka’s [Brits-Indische soldaten]. […] Zij moesten doen wat Nederlandse troepen hadden moeten doen. Maar er wáren geen Nederlandse troepen, tenminste in augustus ’45 niet. En dus deden zij het. Dat wil zeggen: Zij voorkwamen erger. Meer niet. Zij herstelden niet de orde en de rust. Zij grepen niet krachtig in, vestigden geen gezag onder deskundige Europese leiding, zonder welke dit grote, prachtige volk niet kán leven. Niets van dat alles. De heksenketel borrelde lustig voort. Het vuur eronder werd niet gedoofd. Het werd aangehouden. De ketel kookte nét niet over. Toen kwamen wij, Nederlandse militairen van zee-, land- en luchtmacht. Om het gezag te vestigen. Te vestigen en…te handhaven.’

Sjahrir protesteerde tegen deze ‘militaire inval’ van Nederland, die in strijd was met de soevereiniteit van de Republiek en erop gericht was om Indië te behouden, voor eens en altijd. Effect had het niet. Over die soevereiniteit moest op dat moment nog eens ernstig gepraat worden.

De OVW-ers waren militairen met een verleden dat vooral terugging op de tijd van de 2e Wereldoorlog en de bezetting. Velen hadden een schaduwbestaan gevoerd in het verzet, maar dat kon ook zijn in de Arbeitseinsatz, en zij wilden nu wel eens een eigen leven gaan leiden in dienst van het vaderland dat nog maar kort geleden bevrijd was. Daarbij stond voor hen het militair zijn voor macht, prestige en mannelijkheid, juist zoals zij de militairen zagen die hen bevrijd hadden. Zoals zij bevrijd waren, wilden zij nu ook gaan bevrijden. Oorspronkelijk hadden zij zich gemeld om Nederlands-Indië te bevrijden van de Japanners. Maar omdat de Japanners intussen gecapituleerd hadden, werden zij ingezet om het Indonesische volk te bevrijden van de onderdrukking door ‘rebellen’. En dat was nog zacht uitgedrukt, want dat werden in een adem ook genoemd: terroristen, rampokkers (rovers) en boeven. En wie daar naar keek moest wel, net als die matroos uit Tilburg tot de conclusie komen dat er in Indië geen sprake was van een vrijheidsstrijd, maar van terreur. En de beloning was dat waar orde en rust hersteld werden, de Indonesiërs blij waren dat zij beschermd werden tegen hun eigen zogenaamde vrijheidsstrijders. Dat was een kant van het bevrijdingsverhaal. Een andere kant van het verhaal was de verwachting van de Nederlandse militairen dat zij als bevrijders zouden worden ingehaald. Dat verschilde per streek. Er waren ook streken waar de bevolking zich afstandelijk opstelde. Een oorlogsvrijwilliger vertelde over de ontvangst in Batavia, eind december 1945:

- ‘De Hollanders dachten als bevrijders te worden binnengehaald. Toen ze de stad binnenreden, juichten ze, zwaaiden naar de bevolking en sommigen strooiden met de pas ontvangen sigaretten, zoals ze dat de Geallieerde bevrijders hadden zien doen. Maar de stad zag er leeg, verwaarloosd en vervallen uit en de weinige Indonesiërs die zich op straat vertoonden, reageerden in het geheel niet op ons gejuich.’

Maar er was nog iets anders. Was de titel ‘OVW-er’, een titel waar men trots op kon zijn? Uit brieven van het thuisfront bleek dat OVW-ers in de pers en via de radio al te gemakkelijk gelijkgesteld werden met gelukzoekers, avonturiers, moordenaars, brandstichters en vrouwenverkrachters. Wij, aldus een soldaat, zijn een dankbaar onderwerp voor kwaadsprekerij. De een maakt ons tot held, de ander tot schurk. Bij de een zijn wij kerels, bij de ander zijn we ziek. Wij zijn de hoop van de natie, maar ook moordenaars en brandstichters. Wij zijn de mannen die recht moeten brengen, maar ook de bedervers van eer en fatsoen. En dat alles heeft men van ‘horen zeggen’.

De OVW-ers werden eind 1946 gevolgd door de dienstplichtigen van de 7 Decemberdivisie, en in de loop van 1947 en 1948 door de dienstplichtigen van de Palmboomdivisie en Drietanddivisie. Zij waren dikwijls jonger dan de OVW-ers en hun animo en ook de onderlinge verbondenheid was veel minder. Begrijpelijk. Zij hadden zich niet vrijwillig opgeven.

- ‘Is het een wonder, dat een milicien anders is? Een knaap die in ’45 nog op de schoolbanken zat? Die met veel moeite – omdat alles zo stug en stroef ging in den beginne – z’n MULO of HBS haalde? Die nauwelijks een baantje hebbende in het alweer eisen stellende burgerleven, er uit werd gescheurd om te dienen? Te dienen voor een zaak, waar hij geen of nauwelijks kijk op had? Als niemand in Holland van de Indische kwestie iets snapte, moest hij het dan wel? Als commissie na commissie en subcommissie eindeloos delibereert en vliegtuig na vliegtuig heen en weer vliegt tussen Batavia en Amsterdam met telkens maar weer nieuwe ‘deskundigen’, als je telkens maar weer de langer wordende verlieslijsten in de krant ziet staan en uitdrukkingen als “moord”, “brand”, “roof”, “rampokkers” gemeenplaatsen worden, moet jij dan tóch maar enthousiast wezen en zeggen: ‘Nou hier ben ik, stuur mij der óók maar naar toe?’

Om ongerustheid over de bedoelingen van de regering weg te nemen, werden zij gerustgesteld. Zij werden niet naar Indië uitgezonden als koloniale onderdrukkers, maar als degenen die het land van zijn onderdrukkers zouden bevrijden. Maar de kennismaking met de toch grote afstand tussen blanken en inlanders in Indië, riep nogal wat vraagtekens op. Zij waren geneigd om die inlanders als gelijken te behandelen.


Dwingen tot overeenstemming

Een verdere uitwerking van het Akkoord van Linggadjati was onmogelijk. De standpunten liepen mijlenver uiteen. Om een lang verhaal kort te houden. Van Mook wilde en eiste van de Republiek dat ze zich moest gedragen als een ondergeschikte deelstaat door het aanvaarden van de ‘aangeklede’ versie van het Akkoord van Linggadjati. De Republiek mocht niet zelfstandig meer betrekkingen aanknopen met het buitenland. Ze moest ook akkoord gaan met de instelling van een gezamenlijke gendarmerie (onder leiding van Nederland) voor de handhaving van orde en rust, ook in de Republiek. Het waren eisen waar de Republiek niet op kon en wilde ingaan. In Djokjakarta, het centrum van de Republiek, ging men ervan uit dat men door de verwerving van de de-facto-erkenning door Engeland en de Verenigde Staten een soevereine staat was geworden, die op gelijke voet met Nederland stond. Wat Van Mook eiste was onmogelijk. Maar volgens Van Mook werd het tijd om de Republiek zijn werkelijke plaats te wijzen en niet de plaats waarvan ze droomde. Kon men niet beter dan de Republiek tegelijk maar vernietigen? Dat er oorlog dreigde, was algemeen bekend. Dat de Verenigde Staten en Engeland aandrongen op een vreedzame oplossing, was ook bekend. Maar, zo werd het voorgesteld, Nederland had twee mogelijkheden door het optreden van de Republiek: ofwel een militaire actie, ofwel Java en Sumatra ontruimen.

Op 21 juli 1947, iets meer dan vier maanden na het tekenen van het Akkoord van Linggadjati, begon de 1e Politionele Actie. Politioneel, omdat het niet een strijd was van militairen tegen militairen, maar van politietroepen tegen terroristen, gericht op herstel van orde, rust en veiligheid.

Tussen maart 1946 en 21 juli 1947 kwamen om het leven:

8 februari 1947: gesneuveld bij Padang op Sumatra:

Drie Tilburgers kwamen op dezelfde dag om het leven in de omgeving van Padang.

- ‘De eigenlijke actietijd (in de omgeving van Padang) begon in januari 1947, nadat de commandant van het TRI (het republikeinse leger) in Midden-Sumatra eind december had verklaard zich niet meer aan de order ‘staakt het vuren’ te zullen houden. Vele acties volgden nu ter zuivering van het gehele aan I-Regiment Jagers toegewezen gebied […] Nagenoeg alle kampongs moesten worden uitgekamd. […] In de maanden december tot half maart had het bataljon zes doden te betreuren: sergeant C.v.d. Sneppen, de Jagers eerste klasse J. Bastianen en J. v.d. Heyden en de Jagers […]. Tijdens een patrouille liepen zij op een mijn.’’

Johannes Adrianus Bastianen Johannes Wilhelmus van der Heijden Cornelis Johannes A. van der Sneppen

gesneuveld:

Petrus Johannes J. van Bezoijen Josephus Adrianus J.M. van Dooremalen Reinoldus Albertus Hannink Johannes Cornelis M. Kerstiens Johannes Bernardus M. Oerlemans Gerardus Ludovicus Taheij Joannes Martinus C. Vereijken

als gevolg van een ziekte:

Cornelius Norbertus Bertens Cornelis van Wingerden

als gevolg van een ongeval:

Joannes Franciscus A. Brokken Bernardus Petrus F. van Wees

als gevolg van een onbekende oorzaak:

Franciscus Johannes de Kuijer Franciscus Scheepens


Oprukken naar Djokjakarta?

De opmars verliep voorspoedig, althans militair gezien. Door een opmars vanuit Batavia (West-Java), Bandoeng (West-Java), Semarang (Midden-Java) en Soerabaja (Oost-Java), in combinatie met landingen op de noordkust en zuidkust van het eiland, werd in snel tempo meer dan de helft van Java weer onder Nederlands gezag gebracht. Op Sumatra werd het gebied om Padang (westkust van Sumatra) wat uitgebreid en werden de olievelden in de buurt van Palembang (Zuid-oost Sumatra) en plantages rond Medan (Noord-oost Sumatra) veroverd.

Militair gezien klopte het wel, maar internationaal-politiek gezien klopte het van geen kanten. Engeland en de Verenigde Staten protesteerden. Australië en India legden de Nederlandse agressie voor aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Op 1 augustus nam deze een resolutie aan waarbij geëist werd dat de vijandelijkheden werden gestaakt en het conflict vreedzaam werd geregeld. Enkele dagen later, in de nacht van 4 op 5 augustus kwam zo een einde aan de actie.

Maar voor Van Mook en generaal Spoor, de legerbevelhebber, was het resultaat van de actie maar halfslachtig. Immers, pas na de verovering van Djokjakarta, de hoofdzetel van de Republiek, kon pas gesproken worden van succes. En zo dachten en velen over.

- ‘De historie heeft het nu eenmaal zo gewild: er kwam weer wapenstilstand en wel op 5 augustus (om niet in de war te komen met eventuele andere wapenstilstanden: in 1947). We begonnen er anders net de smaak van beet te krijgen, het ging net goed, maar de hogere politiek besliste: stop. Achteraf beschouwd is dit wellicht het meest tragische moment in het hele Indië-drama geweest, Was de politiële actie no. 1 doorgegaan, met andere woorden waren de troepen doorgestoten naar Djocja, dan zou er vrede en rust geheerst hebben in heel de Archipel. Nu bleef het vuurtje daar lustig branden, laaide zelfs weer vrolijk op en men hoeft heus geen brandweerman te zijn om te weten dat het gevaar, zolang de haard niet bestreden wordt, immer blijft bestaan. Om de beeldspraak nog even voort te zetten Zou ik willen zeggen: de blussers keken angstig toe en vroegen zich af wanneer de lekkende tongen van een hernieuwde brand weer uit het reeds halfvernielde en verbrande gebouw dat “Republiek” heette, zouden oplaaien.’

Van Mook dreigde, eventueel op eigen gezag, de troepen te bevelen om op te trekken naar Djokjakarta. Dreiging met rebellie? Nee! Voor hem was het een manier om de Nederlandse regering zwaar onder druk te zetten. Toen het kabinet, extra onder druk gezet door de Verenigde Staten, akkoord ging met bemiddeling door de Veiligheidsraad, bond hij ook in.

Tijdens de 1e Politionele Actie (21 Juli 1947 - 5 augustus 1947) sneuvelde Gerardus Petrus H. Janssens en als gevolg van een ongeval overleed Wilhelmus Franciscus P.M. Simons


Een nieuwe (gedwongen) overeenkomst, maar weer geen overeenstemming

Het verhaal over de ontwikkelingen tussen de 1e en 2e Politionele Actie, tussen augustus 1947 en december 1948, is in wezen weer het verhaal dat de Republiek óf in de Nederlandse pas moest lopen en zich ondergeschikt moest maken, óf moest verdwijnen. Het verschil was dat een Commissie van Goede Diensten van de Verenigde Naties, meekeek en soms meepraatte, meestal tot ongenoegen van Nederland. Terecht, want de vertegenwoordigers in die Commissie lieten dikwijls merken dat hun sympathie uitging naar de Republiek, die door hen gezien werd als de drager van het Indonesische nationalisme, zeker toen bleek dat Soekarno en de zijnen anti-communistisch waren en in september 1948 een communistische opstand in Madioen (Midden-Java) neersloegen.

Na de 1e Politionele Actie ging Van Mook het over een andere boeg gooien. De Republiek moest omringd worden door nieuwe Nederlandsgezinde deelstaten op Java en Sumatra. Dat klopte ook met het idee van een Verenigde Staten van Indonesië. Tegelijkertijd betekende het dat de invloed van de Republiek verminderd werd, het liefst gereduceerd werd tot nul.

De Republiek mocht dan wel grote delen van haar gebied verloren hebben. Maar het Republikeinse leger was niet verslagen en verhevigde de guerrilla-oorlog, zodanig dat men kon gaan spreken van een ‘vuile oorlog’, met moord en doodslag (overvallen op konvooien, opblazen van bruggen, aanvallen op bestuurskantoren, ombrengen van Indonesiërs die met Nederlanders samenwerkten). De wekelijkse lijsten met namen, onder de kop ‘Gevallen voor het Vaderland’, van gesneuvelde militairen groeide angstwekkend en versterkte de gedachte aan de noodzaak van een nieuwe Politionele Actie. Totdat midden januari 1948 onder toezicht van de Commissie van Goede Diensten van de Verenigde Naties een wapenstilstandsovereenkomst werd gesloten en tegen het einde van de maand een ‘staakt-het-vuren’ werd afgekondigd, waarbij de opperbevelhebber, generaal Spoor, dreigde met ‘passende maatregelen’ als er geen einde kwam aan overvallen en aanslagen op Nederlandse militairen. Daarna nam het aantal slachtoffers weer af. Een overzicht:

augustus 1947: 99 september 1947: 79 oktober 1947: 60 november 1947: 65 december 1947: 33 januari 1948: 67 februari 1948: 10

En in het Kerstnummer 1947 van de Nieuwe Tilburgsche Courant werden de Tilburgse gesneuvelden in een ‘Memento’ herdacht door aalmoezenier Maas:

- ‘Dierbare vriend, toen wij in de voorafgaande jaren in de Kerstnacht ter kerke zijn gegaan en de blijdschap om Christus Geboorte door de klokken van onze parochiekerk werd overgedragen in onze harten, toen waart gij ook bij ons, in uw uniform, en misschien hebt gij U toen afgevraagd of het voor U misschien de laatste Kerstnacht zou zijn. Diezelfde klokken die ons samen ter Kerstnacht riepen, hebben ons nadien weer uitgenodigd ter kerke te komen. Het was voor U. Gij had uw jonge leven geofferd voor het vaderland, voor de vrede van Christus.’


Repatriëring

Maar er was voor het thuisfront ook goed nieuws: de OVW-ers werden afgelost en keerden naar huis terug. Regelmatig verschenen er berichten in de pers met de namen van repatriërende Tilburgse militairen en de datum van de vermoedelijke aankomst in Amsterdam. Buurtcomités rezen als paddestoelen uit de grond om hen welkom te heten. Allemaal mooi en wel, maar wilden de teruggekeerde militairen de eerste dag thuis niet het liefst doorbrengen in eigen familiekring? Hadden zij bij thuiskomst wel behoefte aan alle ophef die er gemaakt werd? Hadden zij dan behoefte aan al die lovende toespraken die dikwijls onbekenden hielden? En wat op kleine schaal gebeurde in de buurt, gebeurde op grotere schaal en officieel in de Burgerzaal van het Paleis-Raadhuis, waar hele groepen gerepatrieerden werden verwelkomd door het Gemeentebestuur In datzelfde Paleis-Raadhuis zetelde ook de Demobilisatieraad, waar de teruggekeerde militairen terecht konden, wanneer zij problemen hadden bij het vinden van werk. Extra aandacht werd gegeven aan de thuiskomst van de OVW-ers die behoorden tot legeronderdelen, waarvan de geschiedenis terugging tot kort na de bevrijding van de stad op 27 oktober 1944, zoals de Stoottroepen en het Regiment Jagers. En het Katholiek Thuisfront leverde zijn bijdrage door op de Heuvel in de Meimaand van 1948 een Mariakapel in te richten als dank voor de behouden terugkeer van ‘onze jongens’. Maar keren we in gedachten weer terug naar Indië.


‘Renville’-overeenkomst

In een sfeer van verharding begon de Commissie van Goede Diensten aan haar werk. In december 1947 vergaderde de Commissie met Nederlandse en Republikeinse delegaties op neutraal gebied: aan boord van het Amerikaanse schip de ‘Renville’, net buiten de territoriale wateren vóór Tandjong Priok, de haven van Batavia. Het resultaat? 1. Nederland moest het vormen van nieuwe deelstaten stopzetten. 2. De Nederlandse soevereiniteit werd erkend in de hele Indonesische archipel. 3. Nederland behield (voorlopig) alle op de Republiek veroverde gebieden, waarbij de in die gebieden op Java achtergebleven Republikeinse troepen zich zouden terugtrekken naar het overgebleven gebied van de Republiek op Midden-Java. 4. Binnen één jaar kreeg de bevolking in die gebieden het recht zich uit te spreken over haar relatie tot de Republiek en tot de te vormen Verenigde Staten van Indonesië. 5. De Commissie van Goede Diensten bleef de ontwikkelingen volgen, totdat de Verenigde Staten van Indonesië een feit was.

In de Republiek was men teleurgesteld. Nederland hoefde zijn veroverde gebieden niet direct terug te geven. Maar daar stond tegenover dat de Republiek kon rekenen op de de-facto- erkenning en morele steun van de Verenigde Staten in de strijd tegen Nederland. Daarenboven had men alle vertrouwen in de komende volksraadplegingen (punt 4). Dus tekende de Republiek. Nederland veronderstelde dat de Republiek was teruggebracht tot een ondergeschikte partij en dat de Nederlandse soevereiniteit en volledige vrijheid van handelen in de hele Archipel was hersteld. Dus tekende Nederland. Weer was, zoals bij het Akkoord van Linggadjati, een overeenkomst getekend zonder dat er sprake was van overeenstemming. Er was maar één overeenkomst, maar er waren wel twee interpretaties, en die twee interpretaties hadden maar heel weinig met elkaar te maken.

- ‘Inderdaad, na “Renville” bleef de Republikeinse conceptie even tegengesteld aan de Nederlandse als zij na Linggadjati was geweest. Beide regeringen kwamen in woorden voor hetzelfde einddoel op: de vorming van de Verenigde Staten van Indonesië, maar die identiteit verhulde slechts het fundamentele conflict. Nederland wenste dat in de overgangstijd naar die vorming de macht in handen zou zijn van een Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon en dat de Republiek niet méér zou worden dan een, zij het belangrijke, deelstaat en de Republiek wenste een Verenigde Staten van Indonesië waarin zij het voor het zeggen zou hebben.’


Dus…

Er veranderde dan ook niets. De Republiek bleef zich gedragen als een soevereine staat. De guerrilla-oorlog werd, ondanks een bestand, voortgezet. Van Mook ging door met het vormen van nieuwe deelstaten en het vormen van een anti-Republikeinse Verenigde Staten van Indonesië.

Op 18 maart 1948 begonnen weer de onderhandelingen tussen de Republiek en Nederland, maar zij werden op 16 juli weer stopgezet. Nederland bleef vasthouden aan de gedachte dat de Republiek in haar ogen een ondergeschikte deelstaat was die moest ophouden met een eigen buitenlandse politiek en zijn eigen leger moest ontbinden. Ook bleek dat de Verenigde Staten en Australië (althans de vertegenwoordigers daarvan in de Commissie van Goede Diensten) de Republiek zagen als de vertegenwoordiger van de bevolking van Java, Madoera en Sumatra.en vonden dat Nederland zo snel mogelijk afstand moest doen van de soevereiniteit over de hele archipel. Dat was teveel.


En…

Weer gleed men af naar een oorlog. Bij de herdenking van het driejarig bestaan van de Republiek Indonesië op 17 augustus 1948, hield Soekarno een ophitsende redevoering, waarin hij zijn toehoorders vertelde dat Nederland een nieuwe Politionele Actie voorbereidde. De bereidheid om het werk van de 1e Politionele Actie af te maken, groeide, zowel in Nederland als in Nederlands-Indië. Van Mook trad (onvrijwillig) terug en werd vervangen door de diehard Beel als ‘Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon’. Voor Beel stond vast dat de situatie in Indië van kwaad naar erger ging, met name door de bestandsschendingen door het Republikeinse leger en onafhankelijke strijdgroepen en door de groeiende invloed van het communisme. En voor de opperbevelhebber, generaal Spoor, lag de schuld daarvan bij de Commissie van Goede Diensten van de Verenigde Naties, die, ondanks zijn waarschuwingen, niets deed tegen de bestandsschendingen, waardoor veel Nederlandse militairen, ambtenaren en burgers om het leven kwamen.


Hoe omzeilen we de Veiligheidsraad?

De Republiek wegvagen. Daarmee zou men ook de niet-communistische wereld onder leiding van de Verenigde Staten, een goede dienst bewijzen, dacht men. Nou, dat vonden de Verenigde Staten niet. Een oorlog zou het communisme juist in de kaart spelen. Maar in Nederland vond men weer dat de toekomst van Indië een Nederlandse zaak was. Dus waar bemoeiden de Verenigde Staten zich mee? Opmerkelijk was het grote optimisme aan de vooravond van de nieuwe Politionele Actie. Des te opmerkelijker, omdat de deelstaten-in-wording helemaal niet zo enthousiast waren en de Verenigde Staten duidelijk aangaven tegen een oorlog te zijn. En dan was er nog de Veiligheidsraad. Wel, dat probleem probeerde men te omzeilen door de actie te beginnen op het moment dat de Veiligheidsraad met Kerstreces was, dus na half december 1948. Als de Veiligheidsraad half januari 1949 weer van reces terug was, dan bestond er geen Republiek meer, maar wel een Verenigde Staten van Indonesië. Dan stond de Veiligheidsraad voor een voldongen feit en was er niets meer over om in te grijpen.

Na enkele mislukte last-minute-pogingen om via overleg de Republiek tot het Nederlandse standpunt over te halen, was vanaf 19 december 1948 het woord aan de wapens. Uit de Nieuwe Tilburgsche Courant: - 13 December 1948: overeenstemming met de Republiek is uitgesloten, de Nederlandse regering wenst de rechtsorde niet langer te vertragen of te belemmeren. - 14 December 1948: de wereldopinie staat ongunstiger tegenover Nederland in de Indonesië-kwestie dan de Nederlandse regering denkt. - 15 December 1948: ook de Commissie van Goede Diensten ziet geen mogelijkheden meer Nederland en de Republikeinen tot overeenstemming te brengen. - 16 December 1948: de Indonesische Republiek wendt zich tot de Veiligheidsraad, Engeland is tegen en Amerika is voor aanneming van een resolutie tegen Nederland. Drie dagen later, op 19 december, ging de 2e Politionele Actie ging van start.


Tussen de 1e en 2e Politionele Actie (5 aug. 1947 en 19 dec 1948) kwamen 14 Tilburgers om het leven. Gesneuveld:

Albertus Henricus A. Kolen

Adrianus Cornelius M.H. Tuerlings Johannes Leonardus H. Brabers Petrus Johannes H. van Luijk Johannes Franciscus Pijnenburg Henricus Joannes F. Ruts

als gevolg van een ziekte:

Cornelis Henricus Ph. de Loos Henk Schuwer

als gevolg van een ongeval:

Adrianus Petrus Beerens Caspar Adrianus J. Laureij Gerardus Jan B. Mutsaers


als gevolg van een onbekende oorzaak:

Johannes Carolus van Dongen Johannes Hesselberth Franciscus van Vroenhoven


Slag gewonnen, oorlog verloren

Slaagde de 2e Politionele Actie? Ja en Nee.

Door een verrassingactie met parachutisten en luchtlandingstroepen werd het vliegveld Magoewo bij Djokjakarta veroverd, en van daaruit Djokjakarta zelf. De politieke top van de Republiek, o.a. Soekarno en Hatta, werd gearresteerd, eerst onder huisarrest geplaatst en vervolgens geïnterneerd op Noord-Sumatra en het eiland Banka. Maar de militaire leiders wisten te ontkomen uit Djokjakarta.

De TNI (het Republikeinse leger) had op verschillende plaatsen wel verliezen geleden, maar was niet vernietigd en ging over op een versterkte guerrilla-oorlog. En dat kon ook, want op Java was het gebied van de Republiek wel bezet, maar alleen de steden en grotere plaatsen. Er waren nog genoeg gebieden waarin de TNI zich kon terugtrekken en zich kon reorganiseren. Op Sumatra werden grote gebieden veroverd vanuit de bestaande en tijdens de 1e Politionele Actie vergrootte bruggenhoofden en door het uitvoeren van landingen (luchtlandingen en landingen vanuit zee). Ook hier begon een versterkte guerrilla-oorlog.

Anders gezegd: de Republiek was wel verslagen, beroofd van zijn gebied en politieke leiding, maar niet weggevaagd. Nog sterker gezegd: de Republiek had dan wel, militair gezien, de slag verloren, maar de oorlog gewonnen, zoals nog zou blijken.

Tenslotte liet de Veiligheidsraad zich niet omzeilen. De Verenigde Staten en Australië maakten nog tijdens de actie de zaak aanhangig bij de Veiligheidsraad en op 28 januari 1949 ging Nederland akkoord met de eisen dat het: 1. alles moest opgeven wat het veroverd had tijdens de 2e Politionele Actie, 2. moest instemmen met verkiezingen die zouden leiden tot de overdracht van de soevereiniteit aan een Indonesische regering, waaraan ook de Republiek zou deelnemen, 3. onder toezicht zou komen te staan van een Commissie voor Indonesië van de Veiligheidsraad.

Tijdens de 2e Poliionele Actie kwamen om het elven:

Petrus Adrianus van Riel Leo Adrianus van Spaendonk


De greep kwijtraken

Binnen één jaar na de afronding van de 2e Politionele Actie tekende koningin Juliana de Acte van Soevereiniteitsoverdracht in het Paleis op de Dam in Amsterdam. Dit is des te meer opmerkelijk, omdat in de nieuwe Verenigde Staten van Indonesië de Republiek Indonesië, die men een jaar tevoren met militair geweld had gedacht weggevaagd te hebben, de hoofdrol erin speelde. Anders gezegd: 1949 was het jaar waarin Nederland zijn greep op de ontwikkelingen in Indonesië kwijtraakte en uiteindelijk maar één oplossing zag: de positie in Indonesië opgeven en de soevereiniteit overdragen.

Het Republikeinse leger (TNI) was door de 2e Politionele Actie niet vernietigd. Om dat te bewijzen bezetten 2000 TNI-ers op 1 maart 1949, onder de ogen van waarnemers van de VN Commissie voor Indonesië, bij verrassing het centrum van Djokjakarta en wisten zich daar zes uur lang te handhaven. De TNI bouwde een netwerk van informanten, leveranciers en controleurs over Java en Sumatra op en voerde een verhevigde guerrilla-oorlog. Door overvallen, aanslagen op konvooien, opblazen van bruggen, aanslagen op Nederlandsgezinde Indonesiërs, hinderlagen, mishandeling, moord en doodslag, werden de Nederlandse militairen, vooral op Java, zo onder druk gezet, dat zij de controle over bepaalde gebieden niet konden vestigen of moesten opgeven. Dikwijls ook tastten zij in het duister waar de guerrilla’s zich bevonden, omdat de plaatselijke bevolking zweeg uit angst voor Republikeinse wraakoefeningen. Een Nederlandse militair verwoordde het aldus:

- ‘In de tijd dat wij op Midden-Java waren, hebben slechts weinigen van ons de vijand van dichtbij gezien. Wij vochten tegen een vijand zonder uniform in een genadeloze guerrilla-oorlog.’

En dan het verhaal van Ad Vorselaars uit Tilburg:

- ‘Het is nu ongeveer kwart voor acht in de avond en er wordt buiten geschoten. Het klinkt van dichtbij, dus gaan wij snel op patrouille. Ik rijd voorop met de carrier (gepantserde gevechtswagen op rupsbanden) van Keesje Mathijssen (uit Oisterwijk) die ziek in het hospitaal van Tjiandjoer ligt. Binnen vijf minuten reden wij de poort uit in de richting van het sanatorium Patjet. Bij het begin van de zogenaamde holle weg stond een vrachtwagen aan de linkerkant van de weg, waarvan het dekzeil in brand stond. Zodra ik deze wagen passeerde, brak de hel los en kwam een enorm vuurwerk op ons af. Een grote bende ploppers (politieke strijders om de Indonesische onafhankelijkheid) schoot vanaf de steile bergkanten omlaag in onze richting, waarbij veel lichtspoormunitie werd gebruikt. Doorrijdend trachtte ik de chauffeursstoel in zijn laagste stand te zetten, zodat ik niet meer met mijn hoofd boven de carrier uit zou komen. Doordat dit niet lukte, trok ik het zitkussen onder mij vandaan, maar ik werd geraakt door een kogel en ook Leo Tielemans die naast mij voorin zat, werd getroffen. Tot overmaat van ramp bleek Leen van de Leer, die achter in de carrier zat, dodelijk getroffen. Direct na de holle weg ligt het sanatorium Patjet waar wij naar binnen werden gebracht. Omdat buiten nog werd geschoten, werd Leo Tielemans zwaar gewond op de tegelvloer in de gang gelegd. Ik lag naast Leo en heb, omdat hij klaagde dat zijn rug zo nat werd, met mijn linkerhand onder zijn rug gelegen om zo zijn wond af te dichten. […] De ambulance bracht ons naar het militair hospitaal te Tjimahi, dat in de omgeving van Bandung ligt. Onderweg werd te Tjiandjoer gestopt, waar Leo eerste hulp kreeg en door aalmoezenier Stam in de ziekenauto werd bediend. In het hospitaal werden wij direct naar operatiekamers gebracht.’

In de hoop toch successen te boeken werden meer dan voordien artilleriebeschietingen en luchtaanvallen uitgevoerd, waarvan duizenden Indonesiërs het slachtoffer werden. Terreur werd soms beantwoord door contra-terreur.

Maar zo eenvoudig als we het hier vertellen was het niet. Het ging niet alleen om een strijd tussen het Nederlandse leger en het Republikeinse leger. Het was ook een strijd tussen en tegen allerlei ongeregelde(nationalistische, islamitische, communistische, semi-criminele) strijdgroepen die elkaar en de TNI bestreden, maar waarvan de TNI soms weer gebruik maakte om het ‘vuile werk’ te doen. En van het Nederlandse leger werd verwacht dat het in deze sfeer van burgeroorlog orde en rust zou vestigen en handhaven.

De gevolgen waren ernstig. Frequent verschenen in de kranten soms lange lijsten met gesneuvelde Nederlandse militairen, totdat in augustus een wapenstilstand werd afgekondigd:

februari 1949: 82 maart 1949: 78 april 1949: 110 mei 1949: 52 juni 1949: 78 juli 1949: 90

In verschillende gebieden verloren de Nederlandse militairen het vertrouwen van de lokale bevolking. Zij werden steeds meer gedrukt in de rol van bezetters, iets waarmee veel militairen het zeer moeilijk hadden. Het was een oorlog waarop zij niet voorbereid waren, geen antwoord op hadden, en dus ook niet konden winnen. Veel militairen verloren hun motivatie, raakten teleurgesteld, kregen persoonlijke geestelijke problemen en soms zelfs trauma’s, vooral degenen die moord, doodslag en verminking van nabij hadden meegemaakt en geen kans kregen om die ervaringen te verwerken. Uit een brief van een dochter over haar vader, na zijn thuiskomst uit Indië:

- ‘Nadat hij uit Indië was teruggekomen werd hij door niemand opgevangen, hij kon zijn verhaal aan niemand kwijt en raakte daardoor heel gefrustreerd. […] Mijn vader is een paar maal in zijn leven overspannen geweest en had toen dringend hulp nodig, maar de huisarts vond een ‘druppeltje’ en wat extra rust wel voldoende. Wat moet hij zich ontzettend eenzaam en verdrietig gevoeld hebben. Dat uitte zich dan vaak in nog meer woede en frustraties en nog meer hoofdpijnen.’

In de internationale politiek had Nederland een gevoelige nederlaag geleden en kwam het te staan onder het toezicht van de Veiligheidsraad. Die bood nu geen ‘goede diensten’ meer aan, maar eiste dat het op korte termijn zijn gezag in Indonesië zou liquideren en zou overdragen aan een Indonesische regering die – dat veronderstelde men - voor de meerderheid zou bestaan uit aanhangers van de Republiek. Sassen, minister van Overzeese Gebiedsdelen, en Beel, Hoge vertegenwoordiger van de Kroon, beiden voorstanders van de vernietiging van de Republiek, voelden de grond onder de voeten wegzakken en probeerden door een soort ‘paniekvoetbal’ de Commissie voor Indonesië te weren om zoveel mogelijk Nederlandse invloed bij een komende soevereiniteitsoverdracht te behouden. Sassen kreeg niet de steun van het kabinet en moest aftreden. Beel’s idee om op korte termijn een federale overgangsregering te vormen (zonder de Republiek) werd omgezet in een te houden Ronde Tafel Conferentie, waar alle partijen (inclusief de Commissie voor Indonesië en de Republiek) aan zouden deelnemen en zouden praten over de voorwaarden voor een soevereiniteitsoverdracht.


Herwinnen van vertrouwen

De gedachte brak door dat men de Republiek serieus moest nemen. Op de eerste plaats moest zij bereid zijn om deel te nemen aan de te organiseren Ronde Tafel Conferentie. Daar voelden Soekarno en Hatta alleen maar iets voor wanneer Djokjakarta weer het regeringscentrum werd van de Republiek. Het was de diplomaat Van Roijen die erin slaagde het vertrouwen van Soekarno en Hatta te winnen. Met de Indonesische onderhandelaar Roem slaagde hij erin een akkoord (Van Roijen-Roem-akkoord) te sluiten, waarbij: - Van Roijen, namens de Nederlandse regering, akkoord ging met: 1. de terugkeer van de Republikeinse regering naar Djokjakarta, 2. het staken van de vijandelijkheden aan Nederlandse kant, 3. de vrijlating van politieke gevangenen en 4. het staken van de vorming van nieuwe deelstaten. - Roem van zijn kant verklaarde: 1. dat Soekarno en Hatta zich persoonlijk garant stelden voor een staakt-het-vuren en samenwerking bij het herstel van orde en rust en 2. akkoord gingen met een deelname van de Republiek aan de te organiseren Ronde Tafel Conferentie. De pijn

Dat deed pijn bij de voorstanders van een harde aanpak van de Republiek. Dat deed pijn bij Beel die zijn conclusies trok en aftrad. Dat deed pijn bij veel militairen die zich afvroegen wat nu eigenlijk de zin was geweest van hun inzet in de 1e en 2e Politionele Actie en waarvoor sommige van hun kameraden toen gesneuveld waren. Dat deed pijn bij de opperbevelhebber van de troepen in Indië, generaal Spoor. Hij kreeg hartklachten en overleed op 25 mei aan een hartaanval (volgens geruchten, die nog steeds bestaan, zou hij vergiftigd zijn). Met het aftreden van Beel en het overlijden van Spoor was het Koninkrijk volkomen geliquideerd. Zo voelden sommigen het.

En hoe was dit allemaal te verklaren? Door de houding van de bondgenoot Amerika die de VN inschakelde, in plaats van in te zien dat de Politionele Acties nodig waren om een dam op te werpen tegen het groeiende communisme. Door de interventie van de Verenigde Staten in de Indonesische kwestie kreeg Moskou de kans in Indonesië door te dringen. Wat men de Verenigde Staten moest verwijten, is gebrek aan vertrouwen in de Nederlandse bedoelingen en gebrek aan geduld. Maar misschien zat achter het Amerikaans optreden wel een zelfzuchtige bedoeling: het overnemen van de handel met Indonesië van Nederland.

Op 6 juli 1949 keerden Soekarno en Hatta terug in Djokjakarta (dat intussen door de Nederlandse troepen was verlaten). Op 10 augustus werden alle vijandelijkheden gestaakt en op 23 augustus werd de Ronde Tafel Conferentie in Den Haag geopend.


Ronde Tafel Conferentie

Zonder op details in te gaan, enkele punten:

- In het leven werden geroepen de Verenigde Staten van Indonesië. Binnen de federatie had de Republiek zo een overheersende positie, dat in het voorjaar van 1950 de deelstaten zichzelf ophieven door acties van binnenuit van pro-Republikeinse Indonesiërs en zich aansloten bij de Republiek. In november 1950 landden Indonesische troepen op Ambon en maakten een eind aan de beweging van de Republiek der Zuid-Molukken, die een eigen staat nastreefde op grond van het zelfbeschikkingsrecht. Op 17 augustus 1950 (dus vijf jaar na de uitroeping van de onafhankelijkheid door Soekarno en Hatta) werd de federatie opgeheven en vervangen door de eenheidsstaat de Republiek Indonesië.

- Het doel van 1945 was op één punt na bereikt. Nog niet behoorde Nieuw-Guinea (Irian Jaya) tot de Republiek. Daarover werd op de Conferentie geen overeenstemming bereikt. Afgesproken werd er binnen één jaar weer over te gaan praten.

- Bleef nog de kwestie van de Nederlands-Indonesische Unie. Afgesproken werd dat dit een vrijwillig samenwerkingsverband zou zijn tussen twee volkomen soevereine en gelijkwaardige staten. Dat had men ook al afgesproken in 1947 bij het Akkoord van Linggadjati. Erg lang heeft de Unie niet standgehouden. In augustus 1954 werd zij door toedoen van de Republiek weer ontbonden.


Over een soevereiniteitsoverdracht en een enkele reis naar huis

Op 2 november 1949 werd de Ronde Tafel Conferentie afgesloten. Op 27 december tekende Juliana de Acte van Soevereiniteitsoverdracht in het Paleis op de Dam in Amsterdam.

- ‘Men spreekt over de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949 – men negeert, dat die in Indonesië soevereiniteitserkenning genoemd werd.’ .

In Djakarta, op het Koningsplein, de voormalige residentie van de gouverneur-generaal/Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon, werd de Nederlandse vlag gestreken en de rood-witte Indonesische vlag gehesen. De laatste Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon, Lovink, stapte op het gereedstaande vliegtuig en verliet onmiddellijk zijn vroeger ambtsgebied.

De Nederlandse gesneuvelde militairen volgden hem niet, konden hem ook niet volgen. Zij bleven achter op een van de erevelden onder een wit kruis in de grond. Zij hadden hun leven in dienst gesteld van het Vaderland, hetzij als oorlogsvrijwilliger, hetzij als dienstplichtige. En was het een zinvolle zaak om er voor te sterven? Die vraag te beantwoorden was niet meer hun probleem, maar van de overlevenden.

- ‘ Steeds meer jongens zetten hun herinneringen aan hun diensttijd in het toenmalige Indië op papier. Veel van deze geschriften zijn doorregen met twijfel over het nut van onze inzet en het bloed, zweet en tranen, dat wij als veteranen daar hebben gelaten.’

Tussen de 2e Politionele Actie en de souvereiniteitsoverdracht (5 Januari 1949 - 27 december 1949) kwamen om het leven:

gesneuveld: 

Uilke du Cloo Willem Johannes H. Engelen Cornelis Petrus J. Hooijen Marius Theresia C. Klompenhouwer Bernard Marie van de Mortel Franciscus Johannes M. van de Wouw

als gevolg van een onbekende oorzaak:

Bernardus Johannes Spape

Om het leven gekomen na de soevereiniteitsoverdracht van 27 december 1949.

als gevolg van een ziekte:

Henricus Maria C. Waijers Antonius Cornelis de Witte

als gevolg van een ongeval:

Mattheus Johannes de Bruijn

als gevolg van een onbekende oorzaak:

Joannes Franciscus M. de Beer Franciscus Adrianus van Boxel


Voor God, Koningin en Vaderland

In totaal kwamen 50 Tilburgse militairen om het leven in de strijd tegen de Republiek Indonesië. In hun beleving gingen zij op de eerste plaats om orde en veiligheid te herstellen in een gebied dat door wanorde en anarchie bedreigd werd. Dat daarmee de belangen van Nederland gediend werden, is juist. En dat de Nederlandse regering de militairen zag als een middel om bij de ‘ontvoogding’ van Indië het heft in eigen handen te houden, is ook juist. Maar dat waren abstracte, weinig zeggende overwegingen. In de dagelijkse praktijk zagen zij zich niet als koloniale onderdrukkers, maar als brengers van orde, rust en veiligheid, de basis voor welvaart en voorspoed. Dat was hen voorgehouden en dat geloofden zij ook. Of zij daarvoor hun leven wilden geven? Wij geloven het niet, maar de dood was ingecalculeerd in hun werk, en dat wisten zij wel. Op de momenten van levensgevaar vochten zij maar voor één zaak: straks weer levend naar huis kunnen teruggaan. Dat hoopten familie, vrienden en kennissen in het verre vaderland ook. Maar als die hoop de bodem werd ingeslagen, dan werden de doden omgeven door een retoriek die de zin moest aangeven van hun plotselinge dood. Zij waren dan gevallen ‘Voor het Vaderland’, of nog beter: ‘Voor God, Koningin en Vaderland’. Waren het woorden van onmacht om aan te geven wat werkelijk de zin was van hun onnatuurlijk dood? Of waren het gewoon uitdrukkingen die men standaard gebruikte zonder er stil bij te staan wat zij inhielden?

(Bron: Ad de Beer en Gerrit Kobes, Historische Reels nr. 11 (2003)