Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Odenhout - toelichting cijnsregister

In het cijnsregister gaat het heel vaak over cijnzen, cijnsposten en cijnsregisters. Misschien dat sommigen van de lezers een goed beeld hebben waar dat over gaat. Anderen weer niet. Omdat een belangrijk deel van de vroegste bronnen juist die cijnsregisters zijn is het noodzakelijk er wat meer over te vertellen.

Wat is een cijns?

In het woordenboek staat bij het woord cijns als eerste betekenis: schatting, belasting en als tweede betekenis: grondrente, erfpacht. Het woord cijns komt van het Latijnse woord census. Dat betekende in het Latijn onder meer belasting, maar ook vermogen. De cijnzen waar het in dit boek over gaat zijn het best te omschrijven als een recht op een jaarlijkse uitkering of betaling uit onroerende goederen. Er zijn twee soorten cijnzen: grondcijnzen en erfcijnzen.

Grondcijns

De eigenaar van de grond in de middeleeuwen was meestal een “heer”, bv. een graaf of hertog. Deze heer had het zogenaamde dominium, het eigendom van de grond. Hij kon het zakelijk recht van de exploitatie van de grond in leen uitgeven aan de grondgebruiker. Die betaalde dan aan de heer voor het gebruik van de grond een cijns, de grondcijns. De ontvanger van de cijns heette dan grondheer. De cijns was onveranderlijk, een vast bedrag. In het begin, toen er nog nauwelijks sprake was van geldverkeer, vond de betaling plaats in natura, vaak de opbrengsten, de oogst, van de grond. Het cijnsrecht was erfelijk, daardoor kon de hoogte van de cijns niet worden aangepast. Cijnsgrond mocht niet worden omgezet in pachtgrond.

Erfcijns

Deze cijns lijkt op een huidige lening, maar dan een die niet afgelost hoefde te worden. Als iemand geld nodig had, of onroerend goed kocht maar daar geen geld voor op de plank had liggen, kon het perceel land belast worden met een erfcijns. De koper of verkrijger betaalde dan jaarlijks een bedrag om daarmee de rente van de ontstane schuld te voldoen. In bijna alle gevallen was het mogelijk om de erfcijns ook af te lossen door betaling van een bedrag ineens. In de tijd voordat er banken waren was dit de manier om aan geld te komen voor aankopen. Als je geld nodig had kon je het onroerend goed dat je in bezit had belasten met een erfcijns. Deze cijnzen waren verbonden aan het onroerend goed dat als onderpand diende. De sporen van die cijnzen vinden we terug in de akten van de verschillende schepenbanken zoals die van Oisterwijk en 's-Hertogenbosch. Bij de verkoop van onroerend goed staan de lasten die uit het onroerend goed betaald moeten worden vermeld. Op die manier is het in een aantal gevallen mogelijk om er achter te komen om welke percelen het gaat in de cijnsregisters.

Zo bestonden er ook erfpachten. Dat waren betalingen in natura. Dat soort pachten kwamen vaker voor bij schenkingen aan gasthuizen en armeninstellingen. Dergelijke instellingen, in de meeste gevallen gelegen in de stad 's-Hertogenbosch, hadden behoefte aan granen en andere gewassen voor de mensen die ze moesten verzorgen en onderhouden.

Cijnsregisters

In de loop der tijd nam het aantal cijnzen toe. De administratie daarvan werd steeds omvangrijker. Om bij te houden wie de cijnzen moest betalen legde de grondheer cijnsregisters aan. Daarin staat opgeschreven wie een cijns betaalde. In de loop der tijd zijn die registers gegroeid en opgedeeld in regio's. Met enige regelmaat zijn de cijnsregisters vernieuwd om de steeds wijzigende situatie weer overzichtelijk vast te leggen. De hertog van Brabant had dergelijke registers en aangezien hij de grondheer van Udenhout was, staan in die registers wie er cijnzen betaalde voor bezittingen in Udenhout. Helaas staat er vaak niet bij om welke percelen of goederen het precies ging.

De Abdij van Tongerlo legde ook cijnsregisters aan voor haar bezittingen in heel het hertogdom Brabant. De abdij had redelijk wat grond in bezit gekregen van de hertog. Die bezittingen gaf de abdij op haar beurt weer uit aan anderen die er cijnzen voor betaalden.

Opwinningen

Een term die in dit boek ook voorkomt is de opwinning. Wanneer een cijnsbetaler een aantal jaren niet aan de cijnsverplichting had voldaan, kon de cijnsontvanger het onderpand opwinnen. Dat betekende dat de eigenaar van het onderpand, de cijnsbetaler, het onderpand kwijt raakte en de cijnsontvanger het mocht verkopen om daarmee de achterstallige cijns alsnog te innen. Dergelijke processen komen nogal eens voor. In veel gevallen kocht de eigenaar het onderpand weer terug maar het kwam ook voor dat het onderpand zo in andere handen terecht kwam. Meestal ging het dan om een koopsom die gelijk was of in de buurt lag van de achterstallige cijns.

Cijnsboeken

De cijnsboeken (of cijnsregisters) die voor dit onderzoek zijn gebruikt staan hieronder opgesomd:

Brussel, Algemeen Rijksarchief, rekenkamer
Inventarisnummer 45038: Cijnsboek van Meierij, met op folio 91r-96v lijst van inkomsten van circa 1340 van rentmeester van stad en Meierij, circa 1339-circa 1348 of later
Inventarisnummer 45072: Cijnsregister Helvoirt, Oisterwijk, Mierde, Beek en Tilburg, 1380
Inventarisnummer 45073: Cijnsregister Helvoirt, Oisterwijk, Mierde en Beek, 1448 (Deux registres censaux de Helvoirt, Oisterwyck, Mierde et Beek, renouvelés en 1448 et 1450. (en latin))
Inventarisnummer 45077: Cijnsregister Helvoirt en Oisterwijk, 1522.
De gebruikte transcripties staan op: http://www.dekleinemeijerij.nl/informatiebronnen/cijnsboeken (laatst geraadpleegd 05-03-2017)

Abdijarchief Tongerlo
Inventarisnummer sectie II 332, f. 47v, cijnsboek 1362-1374, (Udenhout);
Inventarisnummer sectie II 333, f. 83v-84v, cijnsboek 1385 tot 1405, (Udenhout);
Inventarisnummer sectie II 334, f. 122v-125, cijnsboek 1430-1435, (Udenhout);
Inventarisnummer sectie II 335, f. 136-140, cijnsboek 1435, (Udenhout);
Inventarisnummer sectie II 336, f. 136-140, cijnsboek 1440-[1454], (Udenhout);
Inventarisnummer sectie II 337, f. 169-173v, cijnsboek 1463 (Udenhout);
Inventarisnummer sectie II 339, f. 165-171v, cijnsboek 1501 (Udenhout);
Inventarisnummer sectie II 340 f. 324-334, cijnsboek 1513 (Udenhout).