Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Odenhout - inleiding

Inleiding

Luud de Brouwer


Introductie

De gemeente Udenhout zoals die heeft bestaan tussen 1803 en 1997 kent een heel oude en behoorlijk goed gedocumenteerde geschiedenis. De bijzondere omstandigheid dat er veel oude bronnen bewaard zijn gebleven in de archieven maakt het mogelijk om de ontstaansgeschiedenis tot bijna het begin van de 14de eeuw redelijk nauwkeurig te herleiden. Natuurlijk blijven er witte vlekken en kan niet alles met dikke lijnen worden neergezet. Wat er wel getekend kan worden, biedt voldoende houvast om een redelijk nauwkeurige kaart te tekenen van het laatmiddeleeuwse dorp Udenhout van omstreeks 1350.

Wat zijn die bronnen?

De rijkdom aan bronnen begint bij de leenboeken van de hertog van Brabant, waarvan de oudste stamt uit 1312. De serie loopt door tot in de 16de eeuw. De tweede omvangrijke bron bestaat uit de hertogelijke cijnsregisters die beginnen in 1340 en tot in de 18de eeuw doorlopen. De derde bron betreft de zogenaamde Bossche protocollen. Dat zijn de akten die de inwoners van 's-Hertogenbosch en uit de hele Meierij van 's-Hertogenbosch voor de schepenbank van die stad lieten opmaken. Deze akten bevatten verkoop van een goed, boerderij of perceel land, maar ook schuldbekentenissen, erfdelingen, verpachtingen en andere zaken. Als een verkoop of een andere rechtshandeling eenmaal door deze schepenbank was opgetekend bleef het vaak nog eeuwenlang daar verhandeld worden ondanks het feit dat er in de tussentijd meerdere schepenbanken waren bijgekomen. Dat kwam mede doordat de welvarende inwoners van 's-Hertogenbosch bezittingen hadden in de hele Meierij. Bovendien waren ze zelf vaak schepen (geweest) of behoorden ze tot een familie die een of meerdere schepenen had voortgebracht. Deze rijke en uitgebreide bron beslaat vrijwel zonder hiaten de periode van 1367 tot en met 1810. Dat brengt ons dan meteen bij de vierde bron. Deze Bosschenaren wilden voor de inwoners van de stad goed doen. Ze schonken daarom met enige regelmaat hun hele bezit of delen daarvan aan de Bossche instellingen, zoals de diverse kloosters, liefdadigheidsinstellingen, het ziekenhuis, het weeshuis, het begijnhof en de armeninstellingen. Die verwierven daardoor een rijk bezit in de hele Meierij en ze hielden over het algemeen heel goed toezicht op hun rechten en bezit en dus op hun archief. Zij hebben de oude akten die hun de rechten verschaften goed bewaard. Bovendien voerden ze beheer over die bezittingen uit; ze verpachtten de hoeven, maar waren ook verplicht om ze te onderhouden en er toezicht op uit te oefenen. Ook dat ligt voor een deel nog vast in de archieven. De vijfde bron is het archief van de schepenbank van Oisterwijk. Udenhout maakte deel uit van de parochie van Oisterwijk en van het rechtsgebied van de schepenbank van Oisterwijk. Het oude protocol van de Oisterwijkse schepenen is eveneens bijna zonder hiaten bewaard van 1418 tot en met 1810. Tot slot is er nog het archief van de Abdij van Tongerlo die diverse bezittingen in Udenhout had verworven en die beheerde. Ook dat archief, met de oudste akte over Udenhout uit 1232/1233, is een rijke bron voor de oudste geschiedenis van dit oude dorp.

Die bronnenrijkdom maakt het mogelijk om het Udenhout van omstreeks 1350 heel goed in kaart te brengen. De technologie van nu stelt ons in staat om dat te vertalen naar een plattegrond die redelijk nauwkeurig laat zien waar welke bezittingen lagen.

Udenhout in de Middeleeuwen

Hoe zag de Udenhoutse werkelijkheid er politiek en staatskundig uit in de middeleeuwen en daarna? De vorming van de grote staten en landen zoals we die nu kennen was nog ver weg. Nederland bestond nog niet, net zo min als België. Beide landen bestonden uit graafschappen en hertogdommen met eigen heersers. Geleidelijk aan ontstonden er grotere gehelen waarvan het hertogdom Brabant er een was.

De Meierij van ‘s-Hertogenbosch

Het Hertogdom Brabant vormde zich geleidelijk aan in de 11de en 12de eeuw. 'Hendrik, de zoon van Godfried III van Leuven, ontving omstreeks 1185 de titel Hertog van Brabant van de keizer van het Heilige Roomse Rijk, Frederik Barbarossa. Hij kreeg die titel vanwege de belangrijke rol die zijn vader speelde bij de verdediging van Jeruzalem. Na het overlijden van zijn vader in 1190 voert Hendrik als eerste de titel hertog van Brabant als Hendrik I. Voor het noordelijke deel van het hertogdom Brabant waren er kapers op de kust in de personen van de graaf van Holland en vooral de hertog van Gelre. Ook zij wilden hun invloed uitbreiden en Noord-Brabant bleef eeuwenlang het toneel van oorlogen tussen Holland, Gelre en Brabant. Om het gebied beter onder controle te houden stichtte de hertog steden of gaf bestaande plaatsen meer rechten. Zo ontstond ’s-Hertogenbosch dat omstreeks 1185 stadsrechten kreeg. De stad kreeg een groot achterland waar het haar gezag over kon doen gelden: de Meierij van 's-Hertogenbosch. De inwoners in dat gebied konden in beroep gaan tegen beslissingen van het lokale bestuur en rechtspraak bij de schepenbank van 's-Hertogenbosch.

Het Kwartier van Oisterwijk

De Meierij van ‘s-Hertogenbosch werd onderverdeeld in vier kwartieren: Peelland, Maasland, Kempenland en Oisterwijk. Van het laatste kwartier was Oisterwijk de hoofdplaats en deze plaats vervulde voor inwoners van dat gebied dezelfde rol als ‘s-Hertogenbosch voor de hele Meierij. Om Oisterwijk meer macht te geven en meer mogelijkheden om te groeien, kreeg het in 1212 een vorm van stadsrecht van de hertog van Brabant. In 1230 kwamen daar vrijheidsrechten bij, maar de plaats kreeg niet het recht om stadsmuren te bouwen. Oisterwijk was een vrijheid. Dat betekende dat het geen lokale heerser had die er de baas was, maar de plaats viel rechtstreeks onder het gezag van de hertog. Omliggende plaatsen hadden wel een lokale heer zoals Tilburg en Loon op Zand. De Oisterwijkse schepenbank had een groter werkingsgebied dan alleen Oisterwijk zelf. Ook Udenhout, Berkel, Enschot, Haaren en Tilburg maakten er aanvankelijk deel van uit. Tilburg kreeg in 1453 een eigen schepenbank van de hertog, maar zijn inwoners gingen nog jarenlang naar Oisterwijk om hun zaakjes te regelen. Zo gingen veel inwoners van het Kwartier van Oisterwijk nog naar 's-Hertogenbosch voor bepaalde zaken of als ze eerdere handelingen daar hadden geregeld. Naast een indeling in rechtsgebied was er nog een belangrijke indeling, namelijk die in parochies. De parochie Oisterwijk bestreek ook het grondgebied van Udenhout en Berkel. Enschot had al heel vroeg een eigen parochie, net als Helvoirt, Haaren en Tilburg.

Het öde hout

Toen Oisterwijk in het kielzog van de stichting van 's-Hertogenbosch aan betekenis won en een centrale rol kreeg in de regio, maakte Udenhout er deel van uit. Over de betekenis van het toponiem Udenhout is al het een en ander geschreven. Het woorddeel ‘hout’ verwijst naar een bosgebied met hoge bomen. Het woorddeel ‘Uden’ laat wat meer ruimte voor interpretatie. In een oorkonde uit 1232/1233 wordt de plaatsnaam geschreven als Odenhout, in een oorkonde van 1269 als Eudenhout en in 1299 als Uudenhout. De etymologie van ‘Uden’ stamt vermoedelijk uit het Duitse öde, dat onder andere de betekenis heeft van leeg, verlaten. Dit woord komt in het Nederlands niet meer voor, maar wel in Middelnederlands waar ode de betekenis had van ‘lichte(lijk)’ en het bijvoeglijk naamwoord odelijc de betekenis ‘gering, nietig, weinig waard; onbeduidend; berooid’. Hiermee kan de betekenis van de plaatsnaam Udenhout in de 13de eeuw beschreven worden als “een niet in cultuur gebracht, hoog opgaand bos.”

Het is maar de vraag of die beschrijving de situatie in de 13de eeuw voor heel Udenhout weergeeft. Waarschijnlijk niet. Het is goed mogelijk dat het bezit van de hertog nog bestond uit onontgonnen (bos)gebied dat hij in leen of tegen een erfelijke cijns uitgaf aan mensen uit zijn gevolg. De hertogelijke leengoederen liggen allemaal ten noorden van de Groenstraat en ten oosten van de Schoorstraat, een gebied dat natter en daardoor wat onherbergzamer was dan de overige gronden in Udenhout. Hertog Jan II geeft in december 1299 vier hoeven tegen een erfcijns uit aan Egidio de Lyeminghe en zijn broer Johannes Blancart en drie hoeven aan de abdij van Ter Kameren. De bijbehorende akten spreken van hoeven in nostre nemore de Udenhout (ons bos in Udenhout). De abdij van Tongerlo verwierf in november van dat jaar acht hoeven, maar in die akte wordt het bos van de hertog niet genoemd. Die hoeven liggen super Campiniam (op de Kempen). De hoeven van Ter Kameren liggen ook ten noorden van de (oude) Groenstraat net als de hertogelijke leengoederen. Waar de andere vier hoeven liggen is helaas nog niet duidelijk. De bronnen maken duidelijk onderscheid tussen hoeven in het bos en buiten dat bos. Daarmee is bewezen dat niet heel Udenhout aan het eind van de 13de eeuw onontgonnen bos was.

Sinds wanneer is het land in gebruik genomen?

Het blijft onbekend wanneer precies het grondgebied van Udenhout in gebruik is genomen. De archeologie laat zien dat er al in de Steentijd (vroeger dan 2500 jaar voor Christus) mensen hebben rondgetrokken. Hoeveel en waar precies is niet bekend. In de eeuwen daarna is er sprake geweest van bewoning in onze streken. Als de hertog van Brabant vanaf het einde van de 12de eeuw zijn invloed in het noorden van Brabant gaat uitbreiden, woonden er mensen en was er land in gebruik genomen. Als er in de oudste vermelding van Udenhout sprake is van “het bos van Udenhout” zegt dat niets over de oppervlakte van dat bos. Met andere woorden: mogelijk was een deel van Udenhout al in gebruik genomen en een deel, het bos, nog niet.

In het oudste cijnsregister van de hertogen van Brabant is sprake van “oude” en ”nieuwe” cijnzen. Waarschijnlijk dateren de oude cijnzen van voor 1240 en de nieuwe van daarna. Het grootste deel van de hoeven in Udenhout, die in dit boek worden besproken, was er al ten tijde van het vroegst bekende cijnsregister uit 1340 en betaalde toen “oude” cijnzen. Van een aantal hoeven hebben we geen gegevens, omdat die niet langer een cijns betaalden aan de hertog. Enkele daarvan kunnen mogelijk nog ouder zijn.

In het landschap zijn aanwijzingen zichtbaar dat sommige delen van Udenhout al vroeg in de middeleeuwen door mensen zijn gebruikt. Het is waarschijnlijk dat de oude Groenstraat (traject van de huidige Molenhoefstraat, Slimstraat, Groenstraat en Biezenmortelsestraat) is aangelegd als ontsluitingsweg waarlangs het omliggende gebied is ontgonnen. De vooral aan de Groenstraat nog goed zichtbare Waldhufenstructuur (boshoevenstructuur) is daarvoor een sterke aanwijzing. Een Waldhufe is een lange in het bos ontgonnen strook grond. De breedte varieerde van 50 tot 150 meter. Stroken langs de Groenstraat hebben door aansluiting op de straat een verbinding met de omliggende plaatsen. Als we aannemen dat de Groenstraat de basis vormde om de ontginningen te beginnen dan valt er een aantal plattegronden van hoeven op die helemaal los liggen van de wegenstructuur. Het meest markant zijn drie gebieden in Udenhout, namelijk ‘t Winkel, de Mortel en Moffenhoeve.

‘t Winkel

Het Winkel, de Winkelsestraat, loopt van het zuidwesten naar het noordoosten in het landschap en kruist daarbij de huidige Gommelsestraat die vroeger de Heusdensebaan heette. De Winkelsestraat heeft een vreemde bocht naar het zuidoosten. Het lijkt een straat die “zomaar” ergens in het landschap begint en eindigt. Het is bijzonder dat de hoeven die aan de Winkelsestraat liggen hun boerderij aan die straat hebben liggen en niet aan de Groenstraat. Dat wijst er op dat de Winkelsestraat eerder als ontginningsstraat heeft gediend dan de Groenstraat. In het volgende hoofdstuk is aandacht voor een mogelijk nog oudere verbinding waar de WInkelsestraat deel van heeft uitgemaakt.

Het is veilig om aan te nemen dat de Heusdensebaan pas is aangelegd nadat Oisterwijk de nieuwe status kreeg in 1212. Het is opvallend hoe de Heusdensebaan vanuit Oisterwijk een mooie rechte lijn heeft en bij de huidige Leemkuilen een bocht maakt. De weg loopt tussen de Perweijshoeve Te Berschot (de locatie van de steenfabriek) en de hoeve in Brabantshoek door en schuin over de Winkelse Gemeint. Als de “nieuwe” weg zijn loop moet verleggen wijst dat erop dat de hoeven in de Mortel en aan het Winkel er al lagen toen de Heusdensebaan is aangelegd. Vervolgens sluit de Heusdensebaan aan op het traject van de Gommelsestraat.

De Mortel

Op de kadastrale kaart die in 1832 werd getekend is duidelijk te zien dat er in de Mortel grote blokken liggen. Deze blokken liggen helemaal los van de Groenstraat. Dat moet betekenen dat deze blokken er al lagen voor de aanleg van de Groenstraat. Deze hoeven hadden hun verbinding met de Winkelsestraat via de Winkelsesteeg en van daaruit met de omliggende plaatsen. Later is er een pad vanaf die blokken naar de Groenstraat gelegd. Of de hoeven in De Mortel ouder zijn dan die aan het Winkel is op basis van de huidige kennis en bronnen niet te zeggen. De hoeven sluiten mogelijk aan op een nog oudere weg vanaf de Winkelsestraat tot aan de Enschotsebaan in Tilburg.

Moffenhoeve

Hoeven die “los” in het land liggen zonder aantoonbare ontginningsstructuur of wegen staan ook wel bekend als Einzelhöfe. Zo'n Einzelhof is Moffenhoeve. Deze hoeve bestond zeer waarschijnlijk al in 1269 toen Willem van Horne de heerlijkheid Loon op Zand in leen kreeg van de hertog van Brabant met daarbij de gronden in Eudenhout. Dat Moffenhoeve oud is bewijst de loop van de Schoorstraat. De Schoorstraat is waarschijnlijk vanaf de Groenstraat aangelegd. Ook hier geldt dat de aanleg van de straat is aangepast vanwege de ligging van een hoeve. Er is geen andere verklaring voor de knik in de Schoorstraat ter hoogte van Moffenhoeve. Daar lag eerst een hoeve en later pas is de weg aangelegd.

De Kreitenmolen en de Kreitenmolenstraat

Als we van het voorgaande uitgaan, ligt het voor de hand dat de Kreitenmolenstraat er nog niet lag toen de hoeven in de Mortel in gebruik werden genomen. Lag de straat er wel dan zou daar de ontsluiting van die hoeven naar toe leiden. Waarschijnlijk is na het ontstaan van de Kreitenmolenstraat de boerderij van de Perweijshoeve verplaatst van de Winkelsestraat naar de kant van de Kreitenmolenstraat, aan de Haarensebaan. De Kreitenmolenstraat is waarschijnlijk aangelegd of ontstaan uit een bestaande akkerweg nadat de Kreitenmolen in het begin van de 14de eeuw is gesticht. Het cijnsregister van de hertog uit 1340 verwijst al naar het bestaan van de Kreitenmolen. Het feit dat er al zo vroeg een molen is gesticht toont aan dat er op dat moment een groot deel van het Udenhoutse grondgebied was ontgonnen. Dat rechtvaardigde het oprichten van een nieuwe molen die economisch rendabel kon zijn.

Knik in de Schoorstraat

De aanleg van de Kreitenmolen is er waarschijnlijk de oorzaak van dat er nog een knik in de Schoorstraat is gekomen, namelijk die ter hoogte van de huidige kasteeldreef. Om een snellere verbinding van en naar de molen te krijgen was een aanpassing van de Schoorstraat wenselijk. Door de knik te maken kon de Schoorstraat direct aansluiten op de nieuwe Kreitenmolenstraat. Daarmee waren de boeren aan de Schoorstraat sneller bij de molen en weer thuis. De leengoederen ten noorden van de Groenstraat hebben allemaal een rechthoekig patroon met uitzondering van de Strijdhoeven. De driehoek tussen Slimstraat, Schoorstraat en een pad dat rechtdoor liep vanaf de Schoorstraat naar de Slimstraat (nu deels de Korenbloem) kan de rechthoek van de Strijdhoeven compleet gemaakt hebben. Of de leenmannen van de Strijdhoef deze driehoek vrijwillig hebben afgestaan en nog een tijdlang gebruikt hebben, dat is niet te bewijzen. Het is wel aantoonbaar dat de leenman van de Strijdhoeven, Jan Happaert, een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de kapel in diezelfde driehoek.

De oudste wegen

De Winkelsestraat is vermoedelijk een van de oudste wegen van Udenhout en Biezenmortel. De hiervoor besproken Heusdensebaan was al vroeg in de geschiedenis een doorgaande weg om het buurtschappen van ’t Winkel en de Mortel te bereiken. We weten dat er één weg op Udenhouts grondgebied lag die al vroeg in de geschiedenis bestond, namelijk het tracé van de Waalwijksebaan, Houtsestraat en Loonse Molenstraat. Volgens Lauran Toorians is dit tracé onderdeel van de oude route vanaf Eindhoven over Moergestel en Enschot, door de duinen richting Gansoyen (Drongelen), waar de oversteek over de Maas was richting het graafschap Holland. Nadat de hertog Oisterwijk had gesticht, kwam er een aftakking ter hoogte van ’t Wit Leeuwke aan de Waalwijkseweg 6, namelijk de Waalwijkseweg door de Berkelse akkers richting Oisterwijk. De Waalwijksebaan, nu nog steeds een zandpad, is ouder.

Wie waren de eerste bewoners?

De hertog van Brabant wilde dat zijn bezit geld opbracht en streefde ernaar dat er meer mensen gingen wonen en het gebied in gebruik namen. In de 12de eeuw vond in de Brabantse Kempen (ruwweg het gebied van de latere Meierij van ‘s-Hertogenbosch) een eerste ontginningsgolf plaats. Nadat de hertog heer en meester in Noord-Brabant was geworden, stimuleerde hij de ontginning door landerijen te schenken aan vrienden en relaties waaronder ook enkele kloosters. Hij gaf enkele plaatsen, waaronder Oisterwijk, meer rechten zodat ze zich economisch gingen ontwikkelen en het omliggende gebied mee konden nemen in die ontwikkeling. De lokale elite die zich aan de hertog verbond, behield hun bezittingen en werd actiever in de exploitatie van hun goederen. Voor hen die weigerden kwamen nieuwe heren in de plaats.

Van de allereerste bewoners van het gebied dat we nu Udenhout noemen, is niets meer bekend dan een vage aanduiding van een cultuur waar ze deel van uit maakten. Als er sprake is van de Romeinse tijd, wil dat niet zeggen dat het ook daadwerkelijk Romeinen waren die hier woonden. Het waren zeer waarschijnlijk inheemse mensen die de grond bewerkten en een bestaan wilden opbouwen. De periode van de late middeleeuwen (circa 1270-1500) waar het in dit boek hoofdzakelijk over gaat, geeft wat meer informatie prijs over de mensen die hier actief waren. Over hen kunnen we meer zeggen op basis van hun namen en de plaatsen waar ze aan gerelateerd werden. Het overzicht van de vroegste eigenaren van de hoeven in Udenhout is een bonte verzameling van namen. Een deel daarvan zegt ons helemaal niets meer, terwijl andere namen nog steeds herkenbaar zijn.

Veel achternamen in de bronnen hebben een verwijzing naar een plaats: Van Iersel (Eersel), Van Baerle, Van Gorcum, Van Rijswijk, Van Amelsvoort, Van Hoculem, Van Oisterwijk, Van Heusden, Van Berkel, Van Haaren, Van Loon, Van Zuilichem, Van Bruheze, Van Hoorne, Van Haren, Van Utrecht. Deze namen tonen aan dat een aanzienlijk deel van de eigenaren en pachters geen geboren Udenhouters waren. De ontginning van Udenhout lokte hen naar die plaats om daar in de meeste gevallen als pachter te beginnen. Van met name de groep eigenaren kwam een aanzienlijk deel uit 's-Hertogenbosch. Het blijft de vraag of die mensen vanuit Udenhout/Oisterwijk naar ‘s-Hertogenbosch zijn getrokken of op basis van hun status en kennis in die stad zich eigendommen in de Meierij verwierven en daarmee hun bestaan in de stad verbeterden. De geleverde pachten in natura verschaften hun eten. Ze waren daardoor minder afhankelijk van de marktprijzen in de stad en hadden een goede bron van eetbare inkomsten. Die pachtopbrengsten konden ze eventueel in de stad ook verhandelen om geld in handen te krijgen. Het was voor hen een goede belegging. De namen die we herkennen zijn bijvoorbeeld Liescep (Lysscap), Roesmont, Steenwech, Cloet, Berwout, Stempel, Coptiten en Honyman. Deze namen komen zonder uitzondering voor in de schepenlijsten van 's-Hertogenbosch.

Dan zijn er de bezittingen van een paar kloosters die schenkingen van de hertog ontvingen, zoals de Abdij van Tongerlo en de Abdij Ter Kameren bij Brussel. De mensen uit het gevolg van de hertog behoorden tot de vroegst bekende eigenaren van hoeven in Udenhout. Zij verwierven die hoeven uit handen van de hertog, waarschijnlijk vanwege verleende diensten. Dan gaat het om de broers Wouter, Jan en Laurens Volcaert uit Antwerpen, Gerlach en Willem vanden Bossche en Gillis Uten Lyeminghe en zijn broer Jan Blancart uit Mechelen.

Het grootste deel van de hiervoor genoemde personen waren eigenaar van de hoeven en niet de gebruiker. Meestal werden de hoeven verpacht en was er één of waren er meerdere pachters die de hoeven bewerkten en onderhielden. In de loop van de 14de en 15de eeuw komt een deel van deze hoeven in handen van godshuizen in 's-Hertogenbosch. De Tafel van de Heilige Geest uit die plaats kreeg drie hoeven in Udenhout, het klooster van Sint-Gertrudis verwierf er eentje, het klooster Catharinenberg in Oisterwijk kreeg een hoeve in bezit en het Groot Ziekengasthuis in Den Bosch eveneens. Twee hoeven in de Mortel kwamen in handen van de Tafel van de Heilige Geest in Oisterwijk en de kerkfabriek van Oisterwijk.

Namen van de eerste boeren

De vroegst bekende pachters kennen we uit de 14de eeuw. Het zijn voor een deel namen die we nu niet meer als Udenhouts herkennen, zoals Van Winterven en Collaert. Soms is alleen de voornaam van de pachter bekend zoals Ghenekinus in 1315. Andere namen kennen we maar al te goed: Van Iersel, Van Rijswijk (en spellingsvarianten), Piggen, Van den Venne, Van den Loe, Van Vucht. Hier maken we kennis met de bewoners van Udenhout. Zij werkten op het land en probeerden naast hun pachthoeve ook nog een eigen boerderij met land te verwerven. Sommigen volharden en bouwden langzaam hun bezit uit en maakten gebruik van verkopen van nieuw land uit de gemeint of delen van hun pachthoeve als die van de hand werden gedaan door de Bossche eigenaar. Zij zijn het die het land steeds verder in bezit en gebruik namen en Udenhout vormden tot de plaats zoals we die nu kennen.

Onderschat Udenhout niet. Het had bijna net zoveel inwoners als de plaats Oisterwijk en doordat er nogal wat invloedrijke eigenaars waren voedde dat waarschijnlijk het onafhankelijkheidsstreven dat voor het eerst gestalte kreeg door de stichting van een eigen kapel in 1474. Een eeuw later, toen de 80-jarige oorlog met enige regelmaat deze streek trof door rondtrekkende soldaten en legers die vervoer en voedsel nodig hadden, kwam de Bossche connectie ook van pas. De instellingen en inwoners van ‘s-Hertogenbosch vroegen om belastingverlaging voor de Udenhoutse hoevenaars die dreigden ten onder te gaan in al het geweld. Dat was voor de Bosschenaren met hoeven in Udenhout en enkele Bossche instellingen nadelig en daar wilden ze wel voor opkomen.

Nagenoeg het hele gebied, dat we tot 1997 Udenhout noemden, was in de 14de eeuw ontgonnen en produceerde landbouwopbrengsten. De laatste wat grotere delen van de gemeint werden in de 17de eeuw verkocht aan Udenhouters, de Winkelse Gemeint (in 1698), een stuk in de Berkhoek en de Hemeltjes.

Uniek landschappelijk monument

Naarmate er meer duidelijkheid komt over de oudste geschiedenis van Udenhout blijkt hoe belangrijk de huidige landschapsstructuur van Udenhout is als voorbeeld van ingebruikname van een gebied. In dit boek wordt zichtbaar hoe sterk de oorspronkelijke hoevestructuur nog steeds het landschap in Udenhout bepaalt. De zichtbaarheid van dat oude verleden in het landschap op een dergelijke schaal en zo uitgebreid gedocumenteerd is uniek te noemen. De grootste verstoring vindt plaats waar de nieuwe woonwijken zijn gebouwd, met name de oude structuur in De Mortel is verdwenen uit het landschap. In de Zeshoeven en De Kuil zijn nog wel oude elementen terug te vinden. Desondanks is in het overgrote deel van Udenhout en Biezenmortel de oude hoevestructuur bijna onaangetast te reconstrueren. Eeuwenoude afscheidingen tussen de verschillende hoeven en andere bezittingen zijn zichtbaar en tastbaar aanwezig. Dat pleit ervoor om (grote delen van) het middeleeuwse verkavelingspatroon van Udenhout en Biezenmortel tot landschapsmonument te verklaren en uitgebreid te onderzoeken of er nog meer sporen te achterhalen zijn van de ontginningsgeschiedenis van dit unieke gebied.