Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Odenhout - eerste bewoners

Uit het Udenhouts bodemarchief

Bronstijd-boeren aan de Roomleij en vroegmiddeleeuwse gebruikers van het bos

Frans van Nuenen

Met dank aan Guido van den Eynde, gemeente Tilburg, en Marleen van Zon, ARCHOL bv.

Inleiding

In Udenhout zijn binnen de oude gemeentegrenzen van 37 plaatsen archeologische vondsten bekend. De vondsten beslaan een groot tijdsbestek, van de vroegste prehistorie tot de late middeleeuwen. Veel, maar niet alle, vondsten wijzen op de aanwezigheid van een archeologisch bodemarchief ter plekke, waar sporen van menselijke bewoning uit het verleden in de bodem bewaard zijn gebleven. Omdat het bodemarchief een belangrijke en vaak zelfs de enige bron is voor onze kennis van het verleden is in 1992 in Europa afgesproken om een betere bescherming van het bodemarchief te organiseren. Zo werd bepaald dat archeologie een belangrijke plaats in het proces van de ruimtelijke ordening moest krijgen. En verder dat de verstoorders van het bodemarchief de kosten van het archeologisch onderzoek voor hun rekening dienen te nemen. Deze afspraken, die vastgelegd zijn in het Verdrag van Malta, hebben in Nederland sinds 2007 kracht van wet en hebben in ons land geleid tot een forse groei van het archeologisch onderzoek. Ook in Tilburg zijn de afgelopen jaren tientallen opgravingen uitgevoerd. Enkele daarvan vonden plaats in Udenhout. Al dit onderzoek heeft zeer veel nieuwe gegevens opgeleverd en heeft voor een flinke toename van onze kennis van de bewoningsgeschiedenis van Tilburg en de regio gezorgd. Een synthetiserend overzicht van de nieuwe informatie is nog niet voorhanden en dat maakt dat een korte presentatie op deze plaats voor Udenhout nu nog lastig is. Bovendien dienen we ons af te vragen of een dergelijk apart overzicht voor Udenhout wel zinvol is. Udenhout is immers landschappelijk en archeologisch een klein deel van een groter gebied. Op zich kan een eigen Udenhouts archeologisch verhaal slechts een klein deel van het grotere verhaal van de bewoningsgeschiedenis van Tilburg en de regio zijn. Dit betekent echter niet dat de archeologie van Udenhout geen belangrijke bijdrage levert aan dit grotere verhaal. Aan de hand van de resultaten van twee recente opgravingen willen we hier de verscheidenheid en rijkdom van de archeologie in Udenhout illustreren. Het eerste onderzoek is het nog lopende archeologische onderzoek in het plangebied Den Bogerd waar bijzondere informatie over o.a. de bewoning uit de bronstijd maar ook uit latere perioden aan het licht komt. De tweede opgraving heeft plaatsgevonden in 2011 op het terrein van de ASVZ-locatie Vincentius en leverde opmerkelijke informatie op over de ijzertijd en de vroege middeleeuwen (bronnen 1).

Bronstijd boeren in Den Bogerd

De plannen voor de bouw van een nieuwe woonwijk in Den Bogerd waren aanleiding om goed te kijken naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het gebied. Al snel bleek bij booronderzoek dat de bodemopbouw in het gebied niet was verstoord en dat er bovendien een voor bewoning gunstige ondergrond aanwezig was (bronnen 2). De hoge verwachtingen werden bevestigd toen bij het graven van proefsleuven sporen van bewoning uit de bronstijd, de ijzertijd, de Romeinse tijd en de middeleeuwen werden aangetroffen (bronnen 3). De vondsten en sporen uit die perioden vormden voldoende aanleiding om te besluiten dat voor de start van de bouwwerken een groot deel van het gebied archeologisch verder moest worden onderzocht door middel van opgravingen. In 2015 is het onderzoek gestart in het oostelijke deel van het nieuwbouwplan, waar tot nu toe ruim 3,2 ha is opgegraven (bronnen 4). De bewoning ligt op een lage dekzandrug en de ondiepe ondergrond bestaat uit leemrijke zanden. Vier meter onder het maaiveld werd een oude veenlaag aangeboord die wellicht 75.000 tot 100.000 jaar oud is en waarvan we sinds kort weten dat die in grote delen van Tilburg in de ondergrond voorkomt.

Al snel bij aanvang van de opgraving werden enigszins onverwachts drie erven uit de bronstijd aangetroffen. Bij het graven van proefsleuven waren deze erven niet vastgesteld. Van de erven werd vooral het hoofdgebouw teruggevonden. Het waren grote boerderijen met een woon- en een staldeel onder één dak. In de buurt van het hoofdgebouw stonden ook kleine bijgebouwen zoals graanspiekers en schuurtjes. Ook lagen op het erf kuilen waarvan enkele wellicht de functie van ondergrondse graansilo’s bezaten. Maar door het verspreide bewoningsbeeld waren de erven moeilijk te definiëren. Zo ontbraken er ook duidelijke erfbegrenzingen waardoor niet echt duidelijk is welke structuren bij elkaar horen. De bronstijdbewoning kan globaal rond 1100 voor Chr. gedateerd worden en vormt voor het verhaal van de regio Tilburg een zeldzame bijdrage aan de bewoningsgeschiedenis.

IJzertijd fenomenen aan de rand van De Brand

Aanleiding voor het onderzoek in 2011 op het terrein van de ASVZ-locatie Vincentius was de bouw van enkele nieuwe zorgpaviljoenen (bronnen 5). Het onderzoeksgebied ligt op rand van de Brand, het grote natte veengebied ten noorden van de dorpskom van Udenhout. De opgraving zelf lag net op de overgangszone van een wat hoger gelegen dekzandgebied in het zuidoosten naar een lager gelegen deel met lemige afzettingen aan het oppervlak in het noordwesten. Tot verrassing van de archeologen bleek in de ijzertijd in de laagte een akker te zijn aangelegd. Een geslaagde onderneming was het wellicht niet want uiteindelijk is door de natte omstandigheden er een leemlaag overheen afgezet. Daarna hebben er in de laagte tot in de Romeinse tijd allerlei bedrijvigheden plaatsgevonden die in de opgraving hun sporen hebben nagelaten in de vorm van waterputten, –kuilen en greppels. Deze horen in de randzone van een nederzetting thuis die we wellicht meer naar het zuiden moeten zoeken, in de richting van de kom van Udenhout. Ook aan de rand van het ven werd geakkerd. Zo werden onder andere duivenboon, gerst, emmertarwe, pluimgierst en lijnzaad verbouwd, alle voor die periode gebruikelijke producten. In de loop van de Romeinse tijd is het enige eeuwen stil in het gebied en kan het bos regenereren. Tot er in de vroege middeleeuwen weer menselijke activiteiten plaatsvinden.

Een boomstamtrap in het ven

Bij de opgraving Vincentius is een bijzondere vondst gedaan, namelijk een 1,9 meter lange eiken boomstamtrap. De trap lag plat in het veen en was door de natte omstandigheden goed bewaard gebleven. We moeten eigenlijk spreken van een boomtaktrap, want hij is gemaakt van een forse, gekliefde boomtak. In het hout waren drie uitgehakte treden aanwezig. Aan de hand van de bewerkingssporen op het hout kon vastgesteld worden dat de treden met een ijzeren bijl met een vlakke bijlsnede uitgehakt waren. Het aardewerk dat bij het hout werd gevonden dateert de trap in het laatste kwart van de 3e eeuw voor Chr. Dergelijke eenvoudige trappen zullen in de prehistorie veel zijn gebruikt, maar worden toch niet veel gevonden. De oudste dateert uit de bronstijd en is gevonden in Tiel-Medel. In Oss-Ussen zijn wel meerdere trappen uit verschillende perioden van de ijzertijd gevonden. Meestal worden ze in een waterput aangetroffen en hebben dan een functie gehad in het bereiken van het water bij een lage waterstand in de put of bij het schoonmaken ervan. De houten trap uit Udenhout is geconserveerd en wordt bewaard in het provinciaal archeologisch depot in ’s-Hertogenbosch.

Een houten constructie aan de rand van het ven

Een andere bijzondere vondst in de opgraving Vincentius zijn de resten van een kleine, houten steiger of platform met minimaal gereconstrueerde afmetingen van 0,60 x 1,40 meter. De constructie bestond uit enkele verticaal geplaatste planken en palen, deels nog in hun originele positie, deels verspoeld. Onderzoek van het hout leerde dat hier oud constructiehout was hergebruikt, vooral eik, maar ook berkenhout en wilgenhout. Een plank vertoonde nog een uitsparing van een stekverbinding. Het precieze uiterlijk en de functie van de houten steiger of platform is voorlopig nog onduidelijk, ook omdat er in de literatuur maar weinig parallellen te vinden zijn. We kennen enkele voorbeelden in Engeland en daar worden ze soms met rituele handelingen in verband gebracht, zoals het offeren en deponeren van voorwerpen in natte plaatsen zoals vennen of waterlopen. In Udenhout zijn daar geen aanwijzingen voor gevonden. Het sloophout is door middel van jaarringenonderzoek gedateerd in het begin van de 4e eeuw voor Chr. Maar omdat het hout hergebruikt is, moet het platform in het veen wel jonger zijn, wellicht in de volle 4e eeuw voor Chr. Dus iets ouder dan de houten boomstamtrap die hierboven is beschreven.

Udenhout in de middeleeuwen

In beide opgravingen aan de zuid- en noordkant van Udenhout zijn ook sporen uit de middeleeuwen aangetroffen. Een aantal brandende kwesties bij het onderzoek van een dorp als Udenhout is de vraag wanneer het dorp in de middeleeuwen is ontstaan. In 1233 vernemen we dat de abdij van Tongerlo rechten krijgt in het bos van Udenhout (‘silva de Odenhout’). Oudere vermeldingen zijn bekend uit 1006 en 1050 (‘Fughtoute’ / ‘Uothenholt’), maar niet iedereen herkent in deze verwijzingen de plaats Udenhout (bronnen 6). Wat ook de uitkomst van de historische discussie wordt, duidelijk mag zijn dat de oudste vermelding van een plaats niet ook de start van de bewoning aangeeft. De opgraving Vincentius levert in dit verband nieuwe inzichten op voor het historisch dispuut. De middeleeuwse sporen in deze opgraving zijn bescheiden van aard, maar wel zeer interessant. Hiervoor werd al gemeld dat in de loop van de Romeinse tijd het gebied werd verlaten. Maar al in de vroege middeleeuwen komt er weer bewoning in de omgeving voor, getuige de vondst van een grote waterkuil uit deze periode. Op basis van een 14C-datering wordt de kuil tussen 655 en 773 na Chr. gedateerd (bronnen 7). In de opgraving zijn geen andere sporen uit de vroege middeleeuwen gevonden. Dat kan betekenen dat het hier gaat om een geïsoleerd fenomeen of dat andere middeleeuwse sporen simpelweg buiten de opgraving liggen. Het onderzoek van de vulling van de waterkuil leert ons echter dat het wel degelijk om een meer dan geïsoleerd verschijnsel gaat. De kuil bezat een humeuze laag en botanische resten hieruit zijn onderzocht. Het onderzoek gaf aan dat in de vulling van de kuil veel resten van water-, oever- en moerasplanten voorkwamen. Niet echt verwonderlijk in de buurt van een ven. Wel bijzonder waren de sporen van cultuurgewassen, zoals pollen van tarwe en rogge. Ook werden akkeronkruiden gevonden. Bij elkaar niet veel, maar voldoende om vast te stellen dat in de buurt van de kuil, op de rand van De Brand, in de vroege middeleeuwen werd geakkerd. Resten van mestschimmels wezen er dan weer op dat er in dezelfde tijd in de buurt vee rondliep. Voldoende bewijs dat er al in deze periode volop bedrijvigheid gaande was in de onmiddellijke buurt van de huidige dorpskern van Udenhout. De omgeving was nog wel erg bosrijk getuige het spectrum van de aangetroffen pollen dat voor 64% uit boompollen (vooral els en eik) bestond. Ook werd er een redelijke diversiteit aan bosplanten vastgesteld, waaronder hulst, sporkehout, Gelderse roos en tweestijlige meidoorn. Terug naar de kuil. Die mogen we wellicht interpreteren als een drenkkuil voor het in het bos grazende vee. Van de vroegmiddeleeuwse nederzetting die in de nabijheid lag worden hopelijke in de toekomst nog resten aangetroffen.

Houtkoolmeilers in Den Bogerd

Ook in de opgravingen Den Bogerd zijn intrigerende middeleeuwse vondsten gedaan. Hier is een dertigtal kuilen gevonden die worden geïnterpreteerd als resten van houtkoolmeilers. In meilers wordt vers hout omgezet in houtskool. Interessant zijn de dateringen voor de kuilen die algemeen in de late middeleeuwen worden gedateerd. Er zijn grofweg twee typen meilers: een kuilmeiler, uitgegraven in de ondergrond, of een standmeiler, gelegen op het oppervlak en bedekt met bijvoorbeeld plaggen. De meilers van Den Bogerd behoren tot het eerste type. Hoewel deze kuilen meerdere malen konden worden gebruikt, wijzen zij op een incidentele productie van houtskool en niet op grootschalige productie. Het houtskool vertelt ons daarnaast iets over de bomen die in de buurt stonden. Zo weten we dat er in ieder geval eiken en beuken stonden (bronnen 8).

Tenslotte

Alleen over Udenhout een uitgebreid archeologisch verhaal schrijven is zoals aangegeven niet echt zinvol. Het gebied van Udenhout maakt deel uit van een breder archeologisch landschap en de gegevens van de Udenhoutse vindplaatsen en opgravingen vormen een onderdeel van een breed verhaal. Een eigen accent kan wel gelegd worden wanneer we het ontstaan van het middeleeuwse dorp Udenhout onder de loep nemen en ons de vraag stellen wanneer de bewoning van deze nederzetting in de middeleeuwen van start is gegaan. Interessant is dan ook meteen de confrontatie met de schaarse, niet altijd eenvoudig te interpreteren middeleeuwse bronnen over de vroegste periode. De resultaten van de opgraving Vincentius tonen aan dat al in de tweede helft van de zevende eeuw of in de achtste eeuw de plaats die nu Udenhout heet, bewoond was. Veel vroeger dan de oudste vermeldingen van Udenhout in de geschreven bronnen. Interessant is dat de bewoning in fors bebost gebied lag. Misschien mogen we hier het silva of bos in herkennen wat in 1233 wordt genoemd. Maar ook deze informatie over het vroegste Udenhout staat dan toch weer niet op zich zelf. We weten dankzij het recente archeologisch onderzoek dat een heleboel van de dorpen en gehuchten in Tilburg en de regio opklimmen tot in de Merovingische of Karolingische tijd. De vroegste middeleeuwse bewoning in Udenhout past wellicht in een brede ontginningsgolf in de vroege middeleeuwen. En wat te zeggen over de bewoning in de prehistorie? Er is dan natuurlijk nog geen sprake van “Udenhout” in senso stricto, maar het geeft wel aan dat het Udenhouts landschap al vroeg aantrekkelijk was voor wonen en boeren. De houten constructie in het ven bij Vincentius en ook de boomstamtrap, beiden uit de ijzertijd, geven aan dat er een uitgebreid en optimaal gebruik werd gemaakt van wat het landschap te bieden had. Maar al enkele eeuwen eerder worden de door het landschap geboden mogelijkheden ten volle benut voor het boerenbedrijf. De bewoning uit de late bronstijd aan de Roomleij is slechts een klein tipje van de sluier die het Udenhouts bodemarchief in deze zin nog te bieden heeft.