Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Moordaanslag Piet Gerrits, Nieuwlandstraat 24 januari 1944

Piet Gerrits in uniform

De Tilburgse NSB-politieagent Piet Gerrits, geboren in Gilze in 1896, werd gevreesd en gehaat. Hij was zeer fanatiek in het opsporen van Joden en andere onderduikers en toonde daarbij geen enkel mededogen. In januari 1944 wilde het verzet Gerrits liquideren. Dat mislukte echter; het kostte zes verzetsstrijders het leven.

Over de mislukte aanslag op Gerrits is door de jaren heen veel gepubliceerd; in kranten, in tijdschriften en in boeken. Maar al deze publicaties spreken elkaar steeds op essentiële punten tegen. Vond de aanslag nu plaats op 21 of op 24 januari? Was Gerrits op weg van huis naar het politiebureau of omgekeerd? En waarom mislukte de aanslag?

De algemeen aanvaarde verklaring is, dat de aanslag mislukte door verraad. Maar klopt dat wel? Zeker, Gerrits was gewaarschuwd dat er een aanslag op zijn leven beraamd werd. Verderop zal echter blijken dat die wetenschap geen enkele invloed had op het verloop van de gebeurtenissen en dat het mislukken van de aanslag enkel het gevolg was van een uiterst ongelukkige samenloop van omstandigheden.


Valse persoonsbewijzen

Wim Berkelmans

Naar aanleiding van een tip gingen Gerrits en Thijssen op 14 januari 1944 ’s avonds naar Tuerlings, Noordstraat 79. Daar arresteerden zij een joods echtpaar dat in het bezit was van persoonsbewijzen op naam van J. Melchers en A. van Bremen. Die persoonsbewijzen waren gemaakt en ondertekend door Wim Berkelmans, ambtenaar bij de afdeling Bevolking van de gemeente Tilburg. Politieagent Toon van Beek had de persoonsbewijzen bij het echtpaar afgeleverd. Omdat Gerrits vermoedde dat de persoonsbewijzen vals waren, had hij de geboorteakten opgevraagd in twee gemeenten in het noorden van het land. Als Gerrits die akten eenmaal in handen had, zou het spoor onvermijdelijk leiden naar Berkelmans en Van Beek. Wim Berkelmans, die aanvankelijk een rol toebedeeld was bij de overval op de afdeling Bevolking die op 25 januari plaats zou vinden, dook – op dringend advies van zijn chef Jan Poort – meteen na de arrestatie van bovengenoemd echtpaar alvast onder in Amsterdam.

Onderscheppen van de geboorteakten en vervangen door vervalste exemplaren werd te riskant bevonden. Besloten werd daarom de gehate Gerrits uit de weg te ruimen. De groep die het plan zou uitvoeren bestond uit wollenstoffenfabrikant Rob van Spaendonck, agent Van Beek en Harrie Verbunt en Karel Aarts, beiden ambtenaar bij het Gewestelijk Arbeidsbureau. Op advies van de ondergedoken Berkelmans werd de groep uitgebreid met de uit Amsterdam afkomstige Barend Busnac, koopman en Albert Meintser, kunstschilder. Hun bijdrage gold als tegenprestatie voor vervalste persoonsbewijzen die Wim Berkelmans zou leveren voor Busnacs Joodse verloofde en haar zus. Meintser en Busnac zouden Van Beek assisteren bij de liquidatie. Het wapen, een Browning 9 mm, was geleverd door Rob van Spaendonck. Van Beek kon immers zijn eigen dienstwapen niet gebruiken, want een kogel in het lichaam van Gerrits zou onherroepelijk tot zijn pistool te herleiden zijn.


21 januari

Albert Louis Meintser

De aanslag was aanvankelijk gepland voor vrijdag 21 januari. Gerrits was overdag echter in Rotterdam. Toen hij ’s avonds wilde vertrekken raakte hij in gesprek met iemand die hij nog van vroeger kende, en miste zijn trein. Daardoor kwam hij pas heel laat in de avond terug in Tilburg. Gerrits beschouwde dit later als ‘een beschikking Gods’.

Uit een gesprek dat Van Beek die dag had met Meintser en Busnac bleek al snel dat zij niet berekend waren op hun taak. Besloten werd om ze naar Amsterdam terug te sturen. Maar inmiddels had Van Beek ook gehoord dat Gerrits overdag buiten de stad was. Hij speculeerde er op dat Gerrits ’s avonds niet meer naar het bureau zou komen. Hij zei daarvan echter niets tegen Meintser en Busnac, en bleef met hen die avond van 8 tot 11 uur posten bij het politiebureau. De volgende dag vertrokken de twee weer naar Amsterdam.

De aanslag zou nu op maandag 24 januari zonder hen plaatsvinden, want Henri Verbunt had iemand anders bereid gevonden om de aanslag mede te plegen, een zekere Joop Kerstens uit Nijmegen. Omdat die op maandagochtend nog steeds niet gearriveerd was, werd Wim Berkelmans verzocht om Meintser en Busnac opnieuw naar Tilburg te sturen. ‘s ‘Middags kwam Kerstens alsnog naar Tilburg, zodat Meintser en Busnac in Amsterdam konden blijven. Ze kwamen echter toch. Hen weer terugsturen werd te riskant geacht, omdat ze bij een geslaagde executie uit frustratie loslippig konden worden.

Van Beek en Kerstens hadden besloten om samen Gerrits, als hij van het bureau kwam, op te wachten en neer te schieten in het portiek van drogisterij ‘De Medicijnmeester’ (nu Eetcafé Langeboom), aan de ‘vijfsprong’ waar Nieuwlandstraat, Korte Schijfstraat, Tuinstraat, Noordstraat en Stationsstraat bij elkaar komen. Meintser en Busnac zouden ongeveer veertig meter achter Gerrits aan fietsen om, zodra hij neergeschoten was en Van Beek en Kerstens zich uit de voeten gemaakt hadden, de aktetas met papieren van Gerrits veilig te stellen.


24 januari

Politiebureau aan de Bisschop Zwijsenstraat

Wat er die avond precies is voorgevallen, zullen we nooit te weten komen. Daarvoor lopen de verklaringen van Gerrits en Van Beek te veel uiteen. Want waarom ging Gerrits ’s avonds nog naar het bureau? Hij zegt daarover: “Ik had de gewoonte om, als er arrestanten aan het bureau waren, die op transport moesten worden gesteld, des avonds te voren, als Boersma van het bureau weg was, afscheid te laten nemen van hun vrouwen en familie, waartoe ik de familie dan waarschuwde.” In dit geval ging het om familieleden van J.A.H. Kruijssen, Veldhovenplein die een radio verborgen had en R.C.M. Emich, J.P. Coenstraat die zich met illegale zaken bezighield.

Rond half elf ging Gerrits van het hoofdbureau van politie aan de Bisschop Zwijsenstraat in de verboden rijrichting door de Nieuwlandstraat naar huis, want dat was de kortste weg. Het was aardedonker; vanwege de verplichte verduistering brandden er geen straatlantaarns en uit de huizen en winkels scheen geen licht naar buiten.

Twee personen passeerden Gerrits op de fiets en hij belichtte hen met zijn zaklantaarn om te zien wie het waren. Het bleek zijn collega Van Beek te zijn, in burgerkleding, met nog een tweede persoon. Vijftien meter achter Gerrits fietsten nog twee personen, waarvan er een na belichting hard wegreed. Gerrits kon de andere persoon, die Meintser bleek te heten, staande houden. Meintser verklaarde dat de weggevluchte persoon een vriend van hem was, en dat ze op weg waren naar Verbunt in de Billitonstraat om daar te overnachten. Waarom zijn vriend gevlucht was, wist hij niet.

Om de papieren van Meintser te controleren liep Gerrits met hem op naar de ‘vijfsprong’. Daar was verder niemand te zien. De papieren van Meintser bleken in orde, en hij kon zijn weg vervolgen. Op dat moment kwam uit de Stationsstraat Busnac aangefietst, die bij het zien van Gerrits en Meintser de Korte Schijfstraat in vluchtte. Ook Meintser wilde er toen vandoor, maar dat mislukte. Daarop nam Gerrits hem mee naar het politiebureau. Vervolgens ging Gerrits met Meintser naar het huis van Verbunt. Diens vrouw, Mathilda van Kruisselbergen, zei dat haar man op reis was, en dat Meintser en Busnac daar inderdaad zouden overnachten. Omdat haar man niet thuis was, wilde zij echter niet dat Meintser daar zou slapen. Meintser is vervolgens naar het politiebureau overgebracht om in de cel de nacht door te brengen. Tot zover de verklaring van Gerrits.

Volgens de lezing van Van Beek had hij met Kerstens een minuut of vijf op de komst van Gerrits gewacht. Toen zij niets zagen, rees het vermoeden dat er iets niet in orde was. Samen reden zij door de Nieuwlandstraat naar het politiebureau, waar zij nog net konden zien dat Gerrits daar met Meintser naar binnen ging.


Verraad

In interview in 1976 in het weekblad Panorama onthult agent Van Beek de naam van degene die Gerrits liet waarschuwen: Karel Aarts. Het was inderdaad Karel Aarts (1907-1977) die bij nader inzien de aanslag te riskant vond. Zonder de andere leden van de verzetsgroep te informeren belde hij op de bewuste avond rond zeven uur naar mevrouw Ouwerling, barones Van Heeckeren van Brandsenburg. Zij was de echtgenote van Fred Ouwerling, oud-gemeentearchivaris van Tilburg en heerbancommandant van de WA, de geüniformeerde ‘knokploeg’ van de NSB. Aarts vertelde haar – zonder zijn naam te noemen – dat er een aanslag op Gerrits gepleegd zou worden. Mevrouw Ouwerling seinde op haar beurt majoor Boersma en NSB-kringleider Pitz in. Namens Boersma ging hoofdagent Steenveld naar Gerrits met het dingende verzoek om die avond thuis te blijven (Gerrits kreeg pas in maart 1944 telefoon). Een soortgelijk verzoek bereikte Gerrits via NSB-er Vreugdenburg uit de Kwaadeindstraat. Maar die waarschuwingen waren tegen dovenmansoren: “Ik heb dien avond echter toch weggegaan, omdat ik mij niet kon indenken, dat iemand een aanslag op mij zou plegen.”


Bekentenis

Toen op dinsdag 25 januari – de dag na de mislukte aanslag – de kluis van de afdeling Bevolking leeggeroofd werd, rees het vermoeden dat Meintser en Busnac hierbij betrokken waren. Meintser bleef daarom in arrest. Uit onderzoek van de SD bleek echter al snel dat Meintser daar niets mee te maken had, en vrijgelaten kon worden. Net op dat moment kwam Busnac aan het bureau om te informeren naar zijn vriend. Hij vertelde dat hij een bekende was van Van Beek en dat hij daar geslapen had. Hij kon echter niet verklaren hoe, waar en wanneer hij Van Beek had leren kennen. Hij werd daarop aangehouden. Meintser en Busnac zijn vervolgens overgedragen aan de SD en naar Haaren getransporteerd .

Enkele dagen later vroeg de aangehouden Jood Van Messel om Gerrits te spreken. Na de garantie gekregen te hebben dat het echtpaar in kamp Westerbork kon blijven – alsof Gerrits daarover zou kunnen beslissen – vertelde hij dat Meintser en Busnac hadden gezegd dat zij in Tilburg waren om Gerrits van het leven te beroven. Maar die bekentenis was in Haaren al – vermoedelijk met de nodige dwang – afgedwongen.


Ondergedoken en weer opgepakt

Frans van Spaendonck

Meteen na de mislukte aanslag doken de leden van de verzetsgroep onder, maar de Duitsers slaagden er in hen op te sporen en over te brengen naar Haaren. Alleen Toon van Beek wist uit handen van de Duitsers te blijven. Zijn vrouw kwam na een verhoor door de SD ook in Haaren terecht, maar werd later weer vrijgelaten. Harrie Verbunt, Karel Aarts en Rob van Spaendonck doken eerst onder bij koerierster Cis Suijs in Vlijmen. Enkele weken later konden Verbunt en Aarts door bemiddeling van Joop de Jong, onderhopman van de Nederlandse Arbeidsdienst, op twee verschillende adressen in Doorn onderduiken. Als gevolg van verraad kon de SD Amsterdam echter op 24 februari een netwerk van onderduikers en zwarte handel in Doorn oprollen. Veertien personen werden opgepakt, onder wie Verbunt, Aarts en de Jong.

Rob van Spaendonck, die eerst nog even onderdak vond bij Giel Mommersteeg in Vlijmen, keerde na enkele weken terug naar ‘Rosegaerde’, de ouderlijke woning aan de Sint Josephstraat 93. Daar werd hij op 27 februari om vier uur ’s nachts door de SD in tegenwoordigheid van Gerrits en Thijssen van zijn bed gelicht. Eerder die nacht waren Jos. Mannaerts, Wilhelminapark 106 en Wilhelmus Adrianus Baeten, Jan Heijnsstraat 11 al gearresteerd. Gedrieën werden zij eerst overgebracht naar de kazerne van de ‘Grüne Polizei’ aan de Ringbaan-Zuid, en vervolgens naar Haaren, het voormalige grootseminarie van het bisdom ’s-Hertogenbosch, dat tijdens de bezetting dienstdeed als gijzelaarskamp en Polizeigefängnis.

Rob van Spaendonck

Schoenfabrikant Jos. Mannaerts werd gearresteerd omdat hij duizend gulden (huidige waarde: ruim 6000 euro) ter beschikking had gesteld voor ondersteuning van de verzetsmensen die betrokken waren bij de mislukte aanslag op Gerrits. Het geld was bestemd voor bovengenoemde Joop de Jong. Die had eerder al geholpen om twee zoons van Mannaerts aan de Arbeitseinsatz te onttrekken. Het geld werd in Doorn afgeleverd door verzetsman Wilhelmus Baeten, magazijnbediende bij Mannaerts, die daarvoor van zijn patroon 200 gulden kreeg. Bij zijn arrestatie had de SD al 100 gulden in beslag genomen, later heeft Gerrits de vrouw van Baeten de resterende 100 gulden nog afhandig gemaakt.

De laatste die gearresteerd werd was Wim Berkelmans. Hij werd in Almelo bij toeval opgepakt omdat hij voor iemand anders aangezien werd. Jos. Mannaerts had geluk: hij kwam op 8 juni weer vrij. Rob van Spaendonck, Wim Berkelmans, Harrie Verbunt, Barend Busnac, Albert Meintser en Joop de Jong leefden toen niet meer. Op 24 mei 1944 had het Polizeistandgericht in Haaren hen met nog acht anderen (vijf voor een overval in Bergen op Zoom en drie voor een overval in Groningen) ter dood veroordeeld. Alleen de verrader, Karel Aarts, kreeg op het laatste moment gratie; zijn doodvonnis werd omgezet in vijftien jaar tuchthuis. Twee dagen later, 26 mei, werden de veertien verzetsmensen in de Loonse en Drunense Duinen geëxecuteerd. Ondanks vele naspeuringen met geavanceerde apparatuur zijn de lichamen nooit teruggevonden. Het vermoeden bestaat dat de lichamen meteen na de executie naar Vught gebracht zijn en daar in het crematorium verbrand.

Barend Busnac

Eerdergenoemde arrestant (Rudolph C.M.) Emich, journalist (Nijmegen 1888, Tilburg 1979) deelde in Haaren cel 105 met Barend Busnac. Na de rechtszitting had Busnac tegen hem gezegd: “Het meest tragische moment was toen beklaagde Aarts zich erop beriep dat hij niet meegedaan had, doch de politie had gewaarschuwd.”

Ook Wilhelmus Baeten die zich met onderduikwerk bezighield, moest zijn daad uiteindelijk met de dood bekopen. Via Vught en Sachsenhausen kwam hij in het concentratiekamp Bergen-Belsen terecht waar hij op 28 februari 1945 overleed. Zo leidde de mislukte aanslag op Gerrits indirect nog tot de dood van een zevende verzetsstrijder.

In 1946 werd Piet Gerrits door het Bijzonder Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch ter dood veroordeeld. Ofschoon Gerrits van diverse feiten verdacht werd, berustte zijn veroordeling ‘slechts’ op twee zaken. Zaken, die echter zo ernstig waren dat ze – naar de maatstaven van die tijd – alleen met de hoogst denkbare straf vergolden konden worden: de arrestatie en uitlevering aan de vijand van twee jonge Tilburgse verzetsstrijders die beiden zeer actief waren binnen de landelijke verzetsgroep Trouw: Joost van de Mortel en Frans van Spaendonck. Joost van de Mortel werd op 10 augustus 1944 in Vught gefusilleerd, Frans van Spaendonck overleed op 4 maart 1945 in Buchenwald. De uitspraak van het gerechtshof bleef in cassatie in stand, en ook een gratieverzoek werd door koningin Wilhelmina afgewezen. Op 29 mei 1947 werd Gerrits in Vught geëxecuteerd.

Auteur: Rob van Putten

Interview met Rob van Putten