Kruiskerk Udenhout
Kruiskerk Udenhout | ||
Het Hoogaltaar |
Kruiskerk Udenhout | ||
De Sint Lambertuskerk in Udenhout is een Waterstaatskerk, gebouwd naar de wensen en onder toezicht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Waterstaat, in 1841 een door protestanten geleid ministerie. Om die reden wilden de pastoors van het Rijke Roomse leven, pastoor Petrus van Eijl, pastoor Adrianus van der Meijden en pastoor Johannes van Welie, de kerk slopen en een nieuwe kerk bouwen. Pastoor Karel Prinsen had respect voor de Udenhoutse Waterstaatskerk. Hij wilde deze kerk in stand houden, in tegenstelling tot zijn voorgangers en vele anderen, en zelfs uitbreiden.
Toen architect Nijsten in 1948 bezig was met de plannen voor een nieuw parochiehuis, gaf pastoor Prinsen hem tevens de opdracht om van de Lambertuskerk een kruiskerk te maken. Links en recht van het hoofdaltaar zouden zijbeuken moeten komen. De capaciteit van het kerkgebouw zou daarmee groeien tot 1100 zitplaatsen. Daarmee was de Udenhoutse parochie in zijn ogen klaar voor de toekomst. De plannen van pastoor Prinsen moesten echter wachten, omdat er een groot tekort aan bouwmaterialen was. Bovendien kreeg het bisdom een bepaald bouwvolume toegewezen van het Ministerie van Wederopbouw. Door de schaarste kregen urgente objecten vanzelfsprekend voorrang. Pas op 14 juli 1950, op de verjaardag van de pastoor, kwam er een telefoontje van rector Van Helvoort. Het zal op prijs gesteld worden als met de uitbreiding van de kerk direct kan worden begonnen. Bij de aanbesteding was het opnieuw de firma A.P. Brekelmans die het laagst had ingeschreven. De bouw was klaar in 1951. Ondanks de uitbreiding was het karakter van de 19e eeuwse kerk bewaard gebleven.
Pastoor Prinsen was nog niet klaar. Hij wilde nu ook het interieur van de Lambertuskerk verfraaien. Gedurende zijn hele pastoraat bleef hij vol aandacht voor zijn kerkgebouw. Alle schenkingen die binnenkwamen, wilden hij en het kerkbestuur besteden aan uitbreiding, onderhoud of verfraaiing van het kerkgebouw. De oude plafondschildering uit 1888 verdween onder een witte laag verf. Er kwamen speciale missen om extra geld te krijgen voor al deze aanpassingen. Bij zijn benoeming in 1956 tot deken van het Sint-Bernulphusgilde, een landelijke organisatie die zich inzette voor het behoud van historisch waardevolle kerken en kerkinterieuren, stond er een artikel in De Tijd. De nieuwe deken liet uit zijn mond optekenen: "Het inwendige van de kerk vind ik belangrijker dan haar uiterlijk" en "Ik wil binnen kunnen zien dat er iemand woont, die van belang is, liever dan dat ik aan de buitenkant kan zien wie de kerk heeft gebouwd". Pastoor Prinsen was geen man van woorden maar van daden. In 1957 kreeg het hoogaltaar een opknapbeurt, werd het Loretorgel gerestaureerd en schafte hij vier grisailles (schilderijen) aan. Een jaar later kwamen de eerste nieuwe kerkbanken en was de toren aan de beurt om gerestaureerd te worden.