Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Kelders in Geertruidenberg

Inleiding

Het aantal oude bakstenen kelders onder woonhuizen te Geertruidenberg is erg groot, evenals de verwarring die er bestaat omtrent de ouderdom en gebruik daarvan. Kelders onder woonhuizen zijn namelijk niet zo oud als veelal wordt aangenomen. En ook de gedachte “hoe groter het formaat van de bakstenen, hoe ouder de kelder” blijkt veelal een misvatting. De vraag wanneer het gebruik van kelders te Geertruidenberg gemeengoed werd, is niet exact te beantwoorden. Daarvoor ontbreekt het aan voldoende geschreven bronnen en het gebrek aan bouwhistorisch kelderonderzoek. Aan de hand van geschetste bouwhistorische ontwikkelingen in de Nederlanden en kennis over de lokale geschiedenis, is het niettemin mogelijk ook voor Geertruidenberg een ontwikkelingspatroon neer te zetten. Historie Een kelder (Latijn cella) is dat gedeelte van een gebouw dat onder de grond (onder het maaiveld) is gelegen. Door zijn ligging heerst er meestal een vrijwel constante temperatuur. 's Zomers is het relatief koel en wordt een kelder vooral gebruikt voor de opslag van voedsel of goederen, maar ook als slaapruimte en bijvoorbeeld muziekstudio's. Moderne huizen in Nederland hebben steeds vaker een kelder omdat kelderbouw relatief goedkoop is door de oplopende grondprijzen. Een luchtvenster kan voor ventilatie en (extra) daglichttoetreding worden toegepast. Een koele kelder(kast) is een uitstekende bewaarplaats voor veel soorten voedingsmiddelen zoals groente, fruit, aardappelen, frisdranken en eieren. Als een kelder gedeeltelijk onder de grond ligt noemt men dit in Nederland een souterrain. Een souterrain heeft vaak ramen die net boven het maaiveld uitsteken. Hoe oud zijn de kelders van Geertruidenberg? " Minstens zo oud als de huizen", zegt Sjaak de Hoogh, "en veel van die huizen dateren dus uit de veertiende eeuw. Je praat gauw over zes- of zevenhonderd jaar." Ouder denkt Zijlmans: " Dan moet je niet aan stenen kelders denken, maar aan kelders in een eerste primitieve vorm: de bewaarkuilen. Die lagen rond de hutten, kuilen bekleed met leem. Daar bewaarden mensen veldvruchten. Opslag is de oerfunctie van de kelder. En de bewaarkuil is de eerste primitieve vorm van een kelder. Bij opgravingen in de Koestraat in 2005 hebben we nog zo'n bewaarkuil gevonden." Sommige huizen in Geertruidenberg beschikken tot diep in de twintigste eeuw nog over een bewaarkuil. Zijlmans: "Waar mijn ouders woonden, aan de Venestraat, had je aan de overkant een woning met een ondiepe ruimte onder de houten vloer van de voorkamer, geen gemetselde kelder, maar een opslagruimte." De stenen kelders zijn er in de twaalfde en dertiende eeuw gekomen, bevestigt Zijlmans. Het eerste, lange tijd nog eenzame, stenen gebouw in Geertruidenberg moet van rond het jaar 1000 dateren, een nu verdwenen kerk, waarvan de fundering is teruggevonden onder de huidige kerk, van gehouwen tufsteen, aangevoerd uit de Eifel. Het transport van natuursteen is duur en met de toenemende steenbouw groeit de vraag. Het is in een tijd dat er rond markten meer woonhuizen dan winkels staan. In die huizen zijn dan al vaak wel werkplaatsen. In de kelders er onder bewaart de timmerman zijn materiaal, de wijnkoper zijn wijnen. En in de kelders van de bierbrouwers die vooral aan de noordkant van de Markt wonen, worden bieren opgeslagen. Permanente bewoning vraagt om voorraadvorming. Zodoende wordt de stenen kelder een verzekering tegen honger. Eerst bij de rijkelui, het gewone volk moet het nog lang met een kuiltje doen.

"In de oudere kelders vind je soms nog gemetselde eierkisten en waterputten. Er stonden ook houten kuipen met varkensvlees. En er werden bonen op zout ingezet en zuurkool in potten.


Soorten Kelders.

Kelders zijn er in vele maten, vormen en gebruiksdoeleinden. Globaal zijn kelders te verdelen in een aantal hoofdgroepen: “huishoudelijke kelders”, “handelskelders”, ”ambachtskelders”, ”woonkelders”, “zaalkelders”, “waterkelders” (putten), “ijskelders” en sinds de Tweede Wereldoorlog ook “schuilkelders”.


Bewaarkuil

De meest bekende voorganger van de bakstenen kelder is de “bewaarkuil”. Onze voorouders hadden nog geen ondergrondse kelders om voedsel te bewaren, zij stopten dat, evenals onze landbouwers dat in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld het inkuilen van gras) nog steeds doen, in de grond: inkuilen heet dat.

Een ovale bewaarkuil aan de Koestraat 45 t/m 49. Duidelijk te zien is dat er drie vormen, die steeds kleiner werden, zijn geweest. (Foto Wim van Alphen)


Huiskelders 'Deze kelders zijn klein en kunnen op diverse plaatsen in het huis voorkomen, bijvoorbeeld onder trappen, bedsteden, voor-, zij- of achterkamer. Meestal zijn deze kelders overwelfd en wel op de eerste plaats om de ruimte erboven droger en warmer te maken.

Een kleine huishoudelijke kelder onder het midden van het huis Koestraat 9 (“In de Hamer met de Rijkskroon”) (1581). Eigenaar Paul Schmidt, Sjaak de Hoogh en Bas Zijlmans bezig met het opmeten. (Foto Paul de Schipper)
Bas Zijlmans in de kelder van zijn ouderlijk huis aan de Venestraat 11 (1643). Sinds zijn verhuizing in 1965 is de kelder niet meer in gebruik. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verbleef de familie Zijlmans van 29 oktober 1944 tot 5 mei 1945 in deze kelder. (Foto Paul de Schipper)


Handelskelders Deze keldervorm, benodigd voor een eigen bedrijf zoals bier- en wijnhandel, groothandel of proeflokaal, behoefden grotere afmetingen.

De grote kelder onder het huis Markt 11 (“De Nagtegaal”) (1354) is het prototype van een handelskelder. De kelder strekt zich onder de gehele lengte van het gebouw uit. (Foto Paul de Schipper)


Ambachtskelders

Voor de ambachtskelders geldt in grote mate hetzelfde als voor de handelskelders. Zij waren bijzonder geschikt voor beroepen als steenhouwer en vlaswerkers.


Woonkelders of onderhuis

Kelders onder kleinere huizen kunnen vanaf het begin ook gebruikt zijn als woon- en winkelhuis; die onder grotere panden waren daarvoor te duur.

Een kleine huishoudelijke kelder, thans ingericht als speelkamer, onder het voorhuis Markt 41 (“Het Loopen”) (1624). (Foto Paul de Schipper)
De kelder onder het huis Elfhuizen 5 (“De Drie Oranjeappels”) (1651). ((Foto Paul de Schipper)
Nog zo’n kleine huishoudelijke kelder, thans ingericht als bergruimte, onder het voorhuis Venestraat 29 (“Inde Vrachwage”) (1560). (Foto Paul de Schipper)


Zaalkelders

Sommige gebouwen hebben een bovengrondse kelder. Dit waren de zaalgebouwen van de landsheren en de stadhuizen; ook militaire gebouwen konden bovengrondse kelders hebben, denk maar aan de kruithuizen zoals in het Staatenbolwerk (thans “Het Cachot” genoemd)

Het stadhuis aan de Markt 36 (“Ons steder raethuys”) (13e – 14e eeuw, 1408 = eerste vermelding als raadhuis) is een typisch zaalgebouw waarvan het keldergewelf ruim twee meter boven het straatniveau is gelegen. (Foto Paul de Schipper)
Het voorste gedeelte van de zaalkelder van het stadhuis. De kelder strekt zich onder de gehele lengte van het gebouw uit. In het achtergedeelte van de kelder bevond zich de gevangenis (cachot). (Foto Paul de Schipper)
De kelder onder het huis Markt 6 (“De Wildeman” en “Het Wildt Wijff”) (resp. 1494 en 1560) mag waarschijnlijk ook gerekend worden tot de zaalkelders. Afgebeeld is slechts een kleine hoek van deze grote kelder. (Foto Paul de Schipper)
De kelder onder het huis aan de Markt 8 (“De Rog”), op deze foto nog “Galerie Wereldspul”. Dit huis en het naastgelegen pand (nr. 6 hebben in het verleden deel uitgemaakt van één en hetzelfde gebouw dat “De Wildeman” werd genoemd. In de kelders van beide huizen is de dichtgemetselde doorgang nog te zien. (Foto Paul de Schipper)


Schuilkelders.

Schuilkelders zijn schuilplaatsen die bestand zijn tegen granaten, artillerievuur, e.d. In het bijzonder tijdens de tweede wereldoorlog vanaf 23 oktober 1944 werd de burgers aangera-den schuilplaatsen te zoeken. Onze gemeente was het schootsveld van Duitsers en geallieerden. Zelfs na de bevrijding was het niet veilig. Tot 5 mei 1945 ondervond de bevolking de gevaren van het wonen in de vuurlinie.

Onder het gebouw, dat bekend staat als Havenkazerne bevinden zich enorme kelders, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog zo’n duizend mensen een schuilplaats zochten voor het oorlogsgeweld.
Zo ook onder het huis, Elfhuizen 7, is een kelder, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog mensen een schuilplaats zochten voor het oorlogsgeweld.


Kelderdeuren, -ramen en –luiken.

Een kelderdeur of –luik aan de straatzijde, gelegen op een strook eigen grond!, wijst op het gebruik van de kelder buiten het woonhuis om. Een kelderluik is een luik aan de straatzijde van een woning, dat toegang geeft tot de kelder. Via een dergelijk luik werden in vroeger dagen zware lasten, zoals in vaten verpakte voorraden, naar binnen gebracht, om in de kelder te worden opgeslagen. Ook steenkool werd vaak langs deze weg naar binnen gebracht. Indien het kelderluik horizontaal voor het huis zou worden aangebracht kon dit gevaar opleveren voor voorbijgangers. Meestal was er sprake van een schuin kelderluik. Ook een in de gevel bevestigd verticaal kelderluik kwam voor. De deuren van het kelderluik waren doorgaans van hout. In de loop van de 19e eeuw kwamen ook stalen platen in zwang.

Kelderraam van het huis Markt 9 (“De Witte Arend” of “De Rode Swaen”) (1616 en 1762). Ook hier zijn de vloer en het keldergewelf gelegen boven het straatniveau. (Foto Paul de Schipper)
Enkel kelderluik van het huis Elfhuizen 9 (“Bleijenborch”) (1562) (Foto Paul de Schipper)


Verlichting, waterputten en andere bijzonderheden

Een paar zaken zijn nog niet genoemd, maar behoren nadrukkelijk tot een kelderinterieur, we denken dan aan bijvoorbeeld de trappartijen, waarvan sommigen tegen een blinde muur oplopen; waterputten; eierkisten; dichtgemetselde doorgang, voormalig ingang; de meest vreemdsoortige nissen; deuren; luikjes; bogen en kolommen. Teveel om in dit kort bestek te behandelen, niettemin toch even een kleine greep daaruit.

Keldertrap Markt 46, (“De Swaen” 1566)
Kaarsennis Brandestraat 32
Kaarsennis, Markt 46 , (“De Roos” 1581)


Vaak wekken keldergewelven de indruk van een hoge ouderdom door het gebruik van een formaat baksteen 24x12x5,5 cm. De vaak grove afwerking van de gewelven, de verwering daarvan door optrekkend vocht, bedompte lucht en invloed van kalk versterken die indruk. Daardoor is het niet eenvoudig te bepalen of de bakstenen primair of secundair voor de gewelven gebruikt zijn. In Geertruidenberg komen vooral in de vijftiende en zestiende eeuw veel bakstenen vrij door de sloop van het kasteel en de stadsmuur. Deze stenen kunnen naast het hergebruik voor openbare bouwwerken ook gebruikt zijn voor particuliere huizen, bijvoorbeeld voor funderingen en kelders. Op de eerste plaats is daarvoor bepalend de aanvang van de doorontwikkeling van de vakwerkhuizen en het gebruik van baksteen daarvoor door de burgerlijke stand. Zelfs nog in de periode 1400-1600 ontbraken bij de burgerhuizen kelders en bovenverdiepingen. Op de tweede plaats zal de burgerlijke stand aan het eind van die ontwikkelingslijn staan.

Bron: Bas Zijlmans, Manuscript “BAKSTENEN KELDERS TE GEERTRUIDENBERG”.