Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Eerste fotografen: verschil tussen versies

 
Regel 1: Regel 1:
In Tilburg verschenen de eerste fotografen pas omstreeks 1863 op het toneel, toen de fotografie bijna 25 jaar bestond. Het waren meestal rondreizende buitenlanders, zoals de Duitsers Hugo Perger (ca. 1863 in Tilburg) en K.C. Festge (ca. 1865-1868) en de Belg Edouard [[Fremau]]. Uit Nederland kwamen de broers Gerardus en Wilhelmus Kerremans (circa 1870-1878), Joseph Swaab (1874-1875), Antoine Schumaker (1875-1877), Joannes de Rooij (1879-1884), vader en zoon Gerritsen (1884-1886) en Johannes de Lavieter (1884-1890). Het was destijds een algemeen bekend verschijnsel dat rondtrekkende fotografen hun intrek deden in logementen of bij winkeliers, om daar tijdelijk een atelier in te richten. Met advertenties in het Weekblad van Tilburg probeerden zij concurrerend hun klantenkring te vergroten. Ook op kermissen ontbraken zij niet. Veel is van deze pioniers niet bekend, maar wel dat ze onderling veel contact hadden. Ze gingen bij elkaar in de leer om vervolgens een zelfstandig atelier te openen. Of een fotograaf kocht van een vertrekkende collega de apparatuur en de negatieven. Dat deden bijvoorbeeld Adriaan van [[Beurden]], Carel Jan van Damme (1868-1870/1880), die Festges atelier overnam en Hubertus van der [[Schoot]]. Rond de eeuwwisseling begonnen de fotografen F. van Meerendonk (circa 1900-1912), Pierre Paul van Wulven (1901-1902), Henri [[Berssenbrugge]] en [[Schmidlin]].[[Category:Tilburgs Lexicon]]
+
<foto><beeldonline>211bd14c-b209-4329-8fb2-fbfcdcbec059</beeldonline></foto><foto><beeldonline>9d79a663-626c-4ccd-9d70-c2bce36363b1</beeldonline></foto>In Tilburg verschenen de eerste fotografen pas omstreeks 1863 op het toneel, toen de fotografie bijna 25 jaar bestond. Het waren meestal rondreizende buitenlanders, zoals de Duitsers Hugo Perger (ca. 1863 in Tilburg) en K.C. Festge (ca. 1865-1868) en de Belg Edouard [[Fremau]]. Uit Nederland kwamen de broers Gerardus en Wilhelmus Kerremans (circa 1870-1878), Joseph Swaab (1874-1875), Antoine Schumaker (1875-1877), Joannes de Rooij (1879-1884), vader en zoon Gerritsen (1884-1886) en Johannes de Lavieter (1884-1890).  
 +
 
 +
Het was destijds een algemeen bekend verschijnsel dat rondtrekkende fotografen hun intrek deden in logementen of bij winkeliers, om daar tijdelijk een atelier in te richten. Met advertenties in het Weekblad van Tilburg probeerden zij concurrerend hun klantenkring te vergroten. Ook op kermissen ontbraken zij niet.  
 +
 
 +
Veel is van deze pioniers niet bekend, maar wel dat ze onderling veel contact hadden. Ze gingen bij elkaar in de leer om vervolgens een zelfstandig atelier te openen. Of een fotograaf kocht van een vertrekkende collega de apparatuur en de negatieven. Dat deden bijvoorbeeld Adriaan van [[Beurden]], Carel Jan van Damme (1868-1870/1880), die Festges atelier overnam en Hubertus van der [[Schoot]]. Rond de eeuwwisseling begonnen de fotografen F. van Meerendonk (circa 1900-1912), Pierre Paul van Wulven (1901-1902), Henri [[Berssenbrugge]] en [[Schmidlin]].
 +
 
 +
[[Categorie:Tilburgs_Lexicon]]

Versie van 21 mrt 2012 om 11:37

Media Not found
In Tilburg verschenen de eerste fotografen pas omstreeks 1863 op het toneel, toen de fotografie bijna 25 jaar bestond. Het waren meestal rondreizende buitenlanders, zoals de Duitsers Hugo Perger (ca. 1863 in Tilburg) en K.C. Festge (ca. 1865-1868) en de Belg Edouard Fremau. Uit Nederland kwamen de broers Gerardus en Wilhelmus Kerremans (circa 1870-1878), Joseph Swaab (1874-1875), Antoine Schumaker (1875-1877), Joannes de Rooij (1879-1884), vader en zoon Gerritsen (1884-1886) en Johannes de Lavieter (1884-1890).

Het was destijds een algemeen bekend verschijnsel dat rondtrekkende fotografen hun intrek deden in logementen of bij winkeliers, om daar tijdelijk een atelier in te richten. Met advertenties in het Weekblad van Tilburg probeerden zij concurrerend hun klantenkring te vergroten. Ook op kermissen ontbraken zij niet.

Veel is van deze pioniers niet bekend, maar wel dat ze onderling veel contact hadden. Ze gingen bij elkaar in de leer om vervolgens een zelfstandig atelier te openen. Of een fotograaf kocht van een vertrekkende collega de apparatuur en de negatieven. Dat deden bijvoorbeeld Adriaan van Beurden, Carel Jan van Damme (1868-1870/1880), die Festges atelier overnam en Hubertus van der Schoot. Rond de eeuwwisseling begonnen de fotografen F. van Meerendonk (circa 1900-1912), Pierre Paul van Wulven (1901-1902), Henri Berssenbrugge en Schmidlin.