Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Deportatie en vernietiging Joodse volksdeel Tilburg

Deportatie en vernietiging Joodse volksdeel Tilburg
Deportatie.jpg
Joden worden gedeporteerd naar Westerbork (bron: Beeldbank WO2).

Joden in Tilburg

Op 1 januari 1942 woonden er in Tilburg 364 Joden, waaronder 170 vluchtelingen (Duitse Joden en Joden uit Oost-Europa).[1] Een groot aantal vluchtelingen kwam pas in het najaar van 1940 naar Tilburg omdat buitenlandse Joden niet meer in de kustgebieden mochten wonen.[2] In een brief van 14 juli 1942 van de burgemeester van Tilburg aan de Commissaris van de provincie Noord-Brabant wordt een aantal van 370 genoemd. 201 hadden de Nederlandse nationaliteit, 156 waren stateloos en verder waren er zes Duitsers, vier Polen, een Tsjech en twee Argentijnen. In de lijst waren ook de niet-Joodse partners opgenomen van de gemengd gehuwden met hun kinderen. Er waren toen 32 gemengd-gehuwden: 12 Joodse vrouwen en 20 Joodse mannen die samen 35 kinderen hadden. In 1943 telde Tilburg 45 gemengd-gehuwde Joden, dertig mannen en vijftien vrouwen. Daaronder bevonden zich ook de katholiek of protestants gedoopten. Van alle Joden die in 1942 in Tilburg woonden overleefde 63,9% de Shoah. Veel Joden doken onder in Tilburg of de naaste omgeving. Van de 164 onderduikers overleefden er 124.[3] Opvallend is dat het overlevingspercentage onder de vluchtelingen beduidend hoger is dan onder de Nederlandse Joden.

Maatregelen, gericht tegen Joden

Al meteen na de Duitse inval wordt de Joden het leven gaandeweg onmogelijk gemaakt. Ze mogen niet meer bij de Luchtbeschermingsdienst werken, Joodse ambtenaren en hoogleraren worden ontslagen, ze mogen zich niet meer inschrijven aan een universiteit, ze mogen niet meer naar de bioscoop, ze mogen niet meer naar cafés, restaurants, bibliotheken en zwembaden; parken en plantsoenen worden verboden gebied. Ze mogen alleen maar tussen drie en vijf uur 's middags in niet-Joodse winkels komen, hun persoonsbewijzen worden gemarkeerd met een ‘J’, ze mogen zonder toestemming niet meer reizen of verhuizen, ze kunnen niet meer vrij beschikken over hun vermogen en moeten kunstvoorwerpen, edelstenen en sieraden van goud en zilver inleveren, Joodse kinderen moeten naar speciale Joodse scholen, Joodse ondernemingen worden ‘geariseerd’ en krijgen een door de Duitsers aangestelde bewindvoerder.[4]

Jodenster, op een jas genaaid. (Collectie NIOD 164881)

Op de vlucht

In mei 1940 en kort daarna vluchten 23 in Tilburg wonende Joden naar het buitenland (Engeland of Frankrijk) waaronder de gezinnen van Alfred (3 personen) en Max Henri Polak (5 personen) en het gezin van Juda Hollander (4 personen). Een van de vluchtelingen, Siegfried Meijer, wordt in Frankrijk opgepakt en gedeporteerd naar Auschwitz waar hij wordt vermoord. Tussen juli en eind november 1940 verlaten nog eens zeven Joden de stad en verhuizen naar Amsterdam of Nijmegen. Drie van hen overleven de oorlog.
In december 1941 ondernemen Bertram Polak, Franz Robert Spier, Justine Leonie Spier-Bendien en Alfred Samuel de Wit een poging om per boot Engeland te bereiken. Er blijkt echter verraad in het spel. Ze worden gearresteerd en komen alle vier om in een concentratiekamp.

Dreiging van deportatie

Op 20 januari 1942 vindt nabij Berlijn de ‘Wannseeconferentie’ plaats waarbij besloten wordt tot een ‘definitieve oplossing’ voor het ‘Jodenvraagstuk’. Vanaf 3 mei 1942 zijn Joden verplicht om op hun kleding een gele zespuntige ster te dragen. Kort daarop beginnen de deportaties.
Op 13 mei 1942 wordt slager David Gersons om onduidelijke redenen gearresteerd maar weer vrijgelaten. Op 23 juni moet hij zich melden bij de Sicherheitsdienst in Den Bosch. Hij komt eerst in de Polizeigefängnis Haaren terecht en vervolgens in Westerbork. Vandaar wordt hij gedeporteerd naar Mauthausen waar hij op 11 oktober 1942 omkomt.
Omdat de dreiging van deportaties al enige tijd in de lucht hangt doen sommige mensen nog een vluchtpoging of duiken alvast onder. Op 15 juli 1942 houdt de politie na een tip op de Broekhovenseweg de bus van Tilburg naar Bladel aan. De vijf inzittende Joden worden gearresteerd: Jonasz Jeret (Breslau (DE) 1923), Marcus Leib Kupferschmidt (Keulen (DE) 1914), Alex Toncman (Oss 1908), Johanna Toncman-de Hartog (Rotterdam 1910) en hun pleegzoon David Strauss (Michelstadt (DE) 1930). David Strauss wordt vermoord in Sobibor, de drie mannen komen om in Mauthausen, Johanna Toncman sterft in Auschwitz.
Op 25 juli 1942 blijken Heinz Louis Markus Abramczyk en zijn vrouw Ella Abramczyk-Rubinstein spoorloos. Ook Erich Berwin (Nakel (DE) 1891), Richard Meijer (Keulen (DE) 1909), Günther Weil (Heidelberg (DE) 1913), Siegfried Ruhrstadt (Niederalme (DE) 1883) en Heinz Wolfgang May zijn met onbekende bestemming vertrokken.
Op 31 juli 1942 moet Joseph Gompers zich melden voor het werkkamp Twilhaar bij Nijverdal, waar hij dwangarbeid verricht. Hij wordt in oktober naar Westerbork overgebracht en vandaar op 19 oktober naar Auschwitz gedeporteerd. Daar komt hij op 28 februari 1943 om het leven.
Op 21 augustus 1942 houdt de politie in de woning van J. Coolen aan de Atelierstraat 87 drie onderduikers aan: Eljasz Brisz, Chaja Cywia Brisz-Zoludkowska en Gerszon Brisz. Zij komen om in Auschwitz.

Katholiek gedoopte Joden

Naar aanleiding van de Jodenvervolging sturen de Nederlandse kerkgenootschappen op 11 juli 1942 een protesttelegram naar de Duitse autoriteiten. Dit telegram wordt op 26 juli in alle kerken voorgelezen. Als represaille laten de Duitsers op zondag 2 augustus in het hele land katholiek gedoopte Joden arresteren en naar kamp Amersfoort overbrengen. In Tilburg worden acht personen gearresteerd, vijf vrouwen en drie mannen.[5] Zeven van hen mogen korte tijd later weer naar huis. Paulina Hollander gaat via kamp Amersfoort naar Westerbork. Vandaar gaat zij op 17 augustus op transport naar Auschwitz waar zij bij aankomst op 19 augustus vermoord wordt.

Eerste deportatie, 28 augustus 1942

Op 14 juli 1942 vindt het eerste transport plaats van Amsterdamse Joden naar Westerbork; de volgende dag rijdt de eerste trein van Westerbork naar vernietigingskamp Auschwitz.
De eerste deportatie van Joden uit Tilburg vindt plaats op vrijdag 28 augustus 1942. Twee dagen eerder heeft de politie 126 oproepingskaarten verspreid waarop staat dat men zich in de BBA-loods bij het station moet melden voor ‘werkverruiming’ in Duitsland. Van de opgeroepenen komen er vijftig niet opdagen: 16 zijn niet (meer) aanwezig op hun woonadres en 34 verschijnen niet. Van degenen die zich aanmelden worden er 51 (voorlopig) vrijgesteld. Op het station in Den Bosch worden nog vier personen teruggestuurd. De anderen gaan via Den Bosch naar station Hooghalen in Drenthe. Vandaar moeten ze te voet naar het vijf kilometer verderop gelegen kamp Westerbork[6] Naar Westerbork gaan: Elisabeth Agsteribbe, Samuel Agsteribbe, Gerda Blumenstock, Gerson Blumenstock, Mirel Blumenstock-Krieger, Rosa Buchen-Landesmann,[7] Edmond Buchen, Isaak Buchen, Manfred Buchen, Chaim Czapnik, Fanny Czapnik, Leo Leib Czapnik, Salomon Czapnik, Frajdla Czapnik-Grynszpan, Estella van Dam, Eliazer Gosselaar, Else Grödel-van Lier[8], Carla Grödel, Getrud Cere Moses, Levi Nathan Leeuwarden (1894–1967) en Kathe Leeuwarden-de Vries (1898–1963). Wie vanaf Den Bosch ook meegaat naar Westerbork is Abraham Elie (Bram) van Dam. Hij was op 10 juli ondergedoken maar werd opgepakt en komt op 18 juli in de Polizeigefängnis Haaren terecht. Vijftien personen uit Tilburg gaan op 31 augustus op transport naar Auschwitz, de vijf leden van het gezin Czapnik volgen op 4 september.
Levi Leeuwarden en zijn vrouw blijven achter in Westerbork, op 21 april 1943 worden ze naar Theresienstadt gedeporteerd. Ze overleven de oorlog en keren op 13 juni 1945 terug naar Tilburg.

Gearresteerd en gedeporteerd, september 1942–december 1942

  • 10 september. Hella Dywan verhuist naar Amsterdam; later duikt zij onder in Nieuwersluis. Zij komt in 1944 om in Auschwitz.
  • 15 september. Aanhouding van Marcus Snijders en Esther Snijders-Swaab uit Amsterdam bij Van Dijk Trouwlaan 230. Esther komt in 1942 om in Auschwitz, Marcus komt in 1944, ‘ergens’ in Midden-Europa om het leven.
  • 16 september. De Vreemdelingendienst arresteert Zalma Nusym Czapnik, zijn vrouw Priscilla Czapnik-Israel en de in 1936 in Tilburg geboren tweeling Fanny Francis en Simon Sidney Czapnik. Omdat Priscilla de Engelse nationaliteit bezit, overleeft het gezin de oorlog.
  • 17 september. Arrestatie in Den Bosch van David Leibu Barasch. Hij komt in 1943 om in Auschwitz.
  • 18 september. Hertha Gottschalk was met haar kinderen Elise Hollander en Leo Hollander (1922-2010) opgeroepen voor deportatie maar zij vlucht met Elise naar Frankrijk. Daar is zij opgepakt en op 18 september via Drancy naar Auschwitz gedeporteerd. Leo overleeft de oorlog.
  •  ? oktober. Arrestatie van Alfred Deen. Hij wordt op 19 oktober gedeporteerd naar Auschwitz.
  • 2 oktober. De gemengd-gehuwde Martin Marcus (Prenzlau (DE) 1894) wordt overgebracht naar Westerbork. Hij overleeft de oorlog.
  • 28 oktober. De politie arresteert op het station in Tilburg Willem Stodel uit Den Haag. Hij komt in 1945 om in een buitenkamp van Auschwitz.
  • 4 november. Fritz Cohen (Kiel (DE) 1902) wordt gearresteerd en door de Sicherheitspolizei naar Den Haag overgebracht. Hij komt in het 'Oranjehotel' terecht, wordt later weer vrijgelaten en duikt onder. Hij overlijdt in Haarlem op 7-10-1943. Zijn vrouw Grete Katz, zijn twee stiefkinderen en zijn in Tilburg wonende moeder, Martha Marcus overleven allen de oorlog.
  • 11 november. Bertha Lorber-Holler, Koningstraat 42 en twee kinderen van haar broer Jacob, Margot (Keulen 1930) en Heinz (Keulen 1933), zijn voortvluchtig. Bertha wordt in België opgepakt en via Mechelen gedeporteerd naar Auschwitz waar zij wordt vermoord. De kinderen overleven de oorlog in een Belgisch weeshuis.
  • 12 november. De politie arresteert op verzoek van de Sicherheitspolizei Herman Klein, Magdalena Hollander en Georg Ollendorff. Klein en Hollander worden in Auschwitz vermoord, Ollendorf overleeft de oorlog.
  • 11 december. Arrestatie van de uit Amsterdam afkomstige Nathan de Groot in een huis aan de Rozenstraat 9. De gemengd-gehuwde De Groot overleeft de oorlog.
  • 12 december. De politie houdt op het station in Den Bosch Bernard Kellerman aan. Hij wordt in Sobibor vermoord.
  • 23 december. De politie houdt bij Van Oudheusden aan de Koningshoeven 283 drie ondergedoken kinderen aan: Sofie Mia van Bueren (Zandvoort 1932), Jette de Lange (Deventer 1932) en Leo Ossendrijver (Leiden 1937). Sofie en Leo worden in Sobibor vermoord, Jette in Auschwitz.

Overleden, gearresteerd, gedeporteerd, januari 1943-april 1943

  • 17 januari. Rika Rebecca Van Dam-de Groot overlijdt in een Tilburgs pension aan de Langestraat aan de gevolgen van een illegale abortus. Haar man Alexander van Dam en dochter Lena duiken onder in Oisterwijk en overleven de oorlog.
  • 21 januari. Caroline Josine Emma Moerel wordt vanuit Het Apeldoornsche Bosch naar Auschwitz gedeporteerd en vermoord.
  • 19 februari Arrestatie van Max Marcus en Selma Marcus-Neumann op hun onderduikadres aan het Goirkepark 43 (Julianapark). Ze worden in Sobibor vermoord.
  • 9 maart. Flora Swartenberg-Schepp wordt vanuit Amsterdam overgebracht naar Westerbork en vandaar naar Sobibor. Flora woont slechts korte tijd in Tilburg als huishoudster van Theo Drielsma die onderduikt. In juli 1942 gaat zij naar Amsterdam.
  • 10 maart. Arrestatie van Emanuel Mendels, Martha Mendels-van Engel en Kitty Mendels op hun onderduikadres in Breda. Ze worden in Sobibor vermoord.
  • 12 maart. Arrestatie van Emanuel Kellerman in zijn woning aan de Ververstraat 7. Hij wordt in Sobibor vermoord.
  • 13 maart. Arrestatie van Coenraad Mandaat, Sara Rodrigues, Benjamin Duis en Gracia Duis-Rodrigues op hun onderduikadres Molenbochtplein 17. Benjamin Duis komt in 1945 om in Midden-Europa, de drie anderen worden in Sobibor vermoord.
  • 31 maart. Arrestatie van Lodewijk Hertz, Klara Hertz-Dahl en hun zoon Erich op hun onderduikadres Magazijnstraat 6. Erich wordt in Vught doodgeschoten, zijn ouders worden in Sobibor vermoord.
  • 2 april. Aanhouding van Aranka Salz-Pollak in een viswinkel aan de Telefoonstraat omdat ze daar op een verboden tijdstip is en geen ster draagt. Later die dag wordt ook haar man Naftali Salz gearresteerd. Ze worden in Sobibor vermoord.
  • 2 april. Siegfried Leeuwarden (1925) wordt overgebracht naar Westerbork. Hij overleeft de oorlog.
  • 2 april. Thomas Daniel Stiel (1919) wordt naar Vught overgebracht en komt op 9 april aan in Westerbork. Hij overleeft de oorlog.
  • 4 april. De zussen Amalia Adelberg-Hartog en Sebilla Hartog benemen zich van het leven door de gaskraan open te draaien.
  • 8 april. Op het politiebureau wordt Salomon Hollander aangehouden en de volgende dag overgebracht naar Westerbork. Hij wordt in Sobibor vermoord.

Tweede deportatiegolf, 9 april 1943

Op 29 maart 1943 wordt een beschikking bekendgemaakt van Rauter, de hoogste SS-er in Nederland,[9] dat met ingang van 10 april een verblijfsverbod geldt voor alle Joden in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. Bij de plaatselijke politie moeten ze een reisvergunning[10] afhalen, waarna ze vervolgens kunnen vertrekken naar kamp Vught of (de zieken) naar Westerbork. Vijfenveertig personen komen in aanmerking voor transport naar Vught of Westerbork (en vervolgens deportatie naar Auschwitz of Sobibor). Acht duiken onder, een overlijdt tijdens de onderduik en drie zijn later alsnog opgepakt.[11] Rechtstreeks naar Westerbork gaan: Johanna Hänchen Asch-Landau, Friederica van Lier-Leven, Alfred Löwenstein, Henriette Löwenstein-Rindskopf en Salomon Hollander.
Naar kamp Vught gaan: Alfons Blum, Simha Blumenfeld, Minna Blumenfeld-Kampler, Edith Cohen-Posner, Lore Cohen, Arthur Paul Czellitzer, Levie Drukker, Roza Drukker-Pels, Kalman Färber, Hinda Färber-Marmor, Sara Frankenhuis, Adolphina Frankenhuis, Henriette Frankenhuis, Francisca Frankenhuis, Robert Busnac, Paulina Gompers-Hollander, Anna Gompers, Maria Anna Catharina Gompers, Mina Klein-Hollander, Paul Clemens Meyer-Udewald, Ruth Meyer-Udewald, Joan Anna Meyer-Udewald, Robert Meyer-Udewald, Salomon Mozes, Kaatje Mozes-Zilverberg Roosje Salka Mozes, Martha Mozes, Horst Eichenwald, Philip Roeg, Sara Roeg-van Praag, Helene Roeg en Selma Adele Roeg. Slechts vier van hen overleven en keren terug naar Tilburg: Ruth Meyer Udewald (1902–2001), Robert Meyer Udewald (1929–1998), Martha Mozes (1925–1997) en Philip Roeg (1902–1981).

Gearresteerd en gedeporteerd 10 april 1943-december 1943

  • 17 april. Arrestatie van Paul Dannenberg, Wally Dannenberg en Emma Dannenberg-Wolff op hun onderduikadres Daendelsstraat 72. Ze worden in Sobibor vermoord.
  • 21 april. Op hun onderduikadres Oisterwijksebaan 85 arresteert de politie Raphaël Montezinos, Clara Montezinos-Zwaap, Isaäc Roozendaal, Celma Roozendaal-Druif en de hoogzwangere Harriëtte de Groot-Roozendaal. Raphaël Montezinos komt om in werkkamp Dorohucza, de vier anderen worden in Sobibor vermoord. De man van Harriëtte de Groot, Levie de Groot, ondergaat hetzelfde lot. De kinderen Montezinos (zoon *1938 en dochter *1942), Roozendaal (dochter *1939 en zoon *1941) en De Groot (zoon *1939) zijn elders ondergedoken en overleven de oorlog.
  • 3 mei. Op hun onderduikadres aan de Groenstraat 87 arresteert de politie Donald en Catharina Mendels. Ze worden in Sobibor vermoord.
  • 16 mei 1943. Friedericke Hené-Stern overlijdt op haar onderduikadres Elzenstraat 88A (nu Prunusstraat 30). Zij is daar in de tuin begraven en na de oorlog herbegraven op de Joodse begraafplaats aan de Delmerweg.
  • 19 mei. Op zijn onderduikadres aan de Alleenhouderstraat 22 wordt Francois Busnac gearresteerd. Hij wordt in Sobibor vermoord.
  • 31 mei. Arrestatie in Breda van Karola Spanier. Zij staat op de lijst van 9 april, maar duikt onder. Ze wordt in Auschwitz vermoord. Haar kostganger Kurt Mendel, die ook op de lijst staat, overleeft de oorlog.
  • 1 juni. Overbrenging naar Vught van Willy Deen, Käthe Deen-Wolff, Helga Deen, Klaus Gottfried Albert Deen, Hartog Benjamin van Dam, Maria van Dam-van Geens, Jakob de Wilde, Hanna de Wilde-Smeer en Gerda Nothmann.[12] Gerda Nothmann (1927–1999) overleeft de oorlog als Philips-meisje in Vught, alle anderen worden in Sobibor vermoord.
  • 3 juni. Hermann Simon Steinberg en Adelheid Steinberg-Cats worden op het station in Breda gearresteerd. Zij waren sinds 8 maart spoorloos. Ze worden in Sobibor vermoord. Hun gemengd-gehuwde zoon Gerhard overleeft de oorlog.
  • 5 juni. Louis Gersons, zijn vrouw Martina Gersons-van Gelder en hun zoons Hans en Magnus verhuizen van Tilburg naar Amsterdam in het kader van de verplichte ‘concentratie’ in Amsterdam van Joden uit de provincie. Daar worden ze gearresteerd en op 29 september overgebracht naar Westerbork. Ze komen om in Bergen-Belsen. De jongste zoon Magnus (1934–2019) overleeft de oorlog.
  • 5 juni. Kurt Löwenstein en Rosa Löwenstein-Eis verhuizen van Tilburg naar Amsterdam in het kader van de verplichte ‘concentratie’ in Amsterdam van Joden uit de provincie. Daar worden ze gearresteerd. Op 20 juni 1943 worden ze overgebracht naar Westerbork. Kurt Löwenstein komt om in werkkamp Dorohucza, zijn vrouw en zijn moeder worden in Sobibor vermoord.
  • 15 juni. In de Buurtstraat houdt de politie de uit Duitsland gevluchte Joseph Samson (1891–1971) en zijn dochter Lore (1925–2009) aan. Zij worden gedeporteerd naar Theresienstadt maar overleven de oorlog. De vrouw van Joseph Samson, Alice (1894–1950) en hun zoon Alfred (1922) duiken onder in Westelbeers. Ook zij overleven de oorlog.
  • 7 juli. In hotel Riche aan de Heuvel wordt Friedrich Stein (1909) aangehouden. Hij komt om in Auschwitz.
  • 13 juli. De Ommense politie arresteert aan de Korvelseweg 19 het echtpaar Jacobus van Dam (Nijmegen 1883) en Bertha van Gelder (Groningen 1897). Ze worden in Auschwitz vermoord.
  • 4 augustus. Op hun onderduikadres Sevenhoekstraat 64 worden Samuel Lisser en Anna Lisser-de Groot gearresteerd. Ze worden in Auschwitz vermoord.
  • 14 augustus. Joseph Marcus Cohen wordt naar Westerbork overgebracht. Joseph Cohen is gemengd gehuwd, maar moet wel een ster dragen. In 1943 duikt hij onder in Hillegom, waar hij gearresteerd wordt. Hij wordt in Auschwitz vermoord.
  • 27 augustus. Ambtenaren van de Zentralstelle für Jüdische Auswanderung arresteren Leo Benninga en Sophie Nopol uit Amsterdam op hun onderduikadres Oisterwijksebaan 145. Zij overleven de oorlog. De ouders van Sophie Nopol waren in Tilburg ondergedoken in de Vigiliusstraat 30. Ook zij overleven de oorlog.
  • 14 oktober. Op hun onderduikadres J.P. Coenstraat 41 worden Izaak Frank en Rebecca Frank-Rootveld gearresteerd. Ze worden in Auschwitz vermoord.
  • 21 oktober. Bij Mertens aan de Blazoenstraat 10 arresteert de politie de onderduikers Benedictus Fransman en Pauline Fransman-Goldstein. Later die dag arresteert de politie bij Maas, Leenherenstraat 1, Caroline Fresco-Fransman en bij Rijken aan de Slotstraat 8 Jonas Samuel Fransman en Mary Fransman-van der Stam. Mary Fransman is hoogzwanger; op 1 november bevalt zij in het Sint Elisabethziekenhuis van een dochter, Jopie Paulina. Caroline Fransman (1919–2012) ontkomt aan deportatie door voor de SD Joden te verraden. Na de oorlog krijgt zij hiervoor twaalf jaar gevangenisstraf. De andere leden van de familie Fransman worden in Auschwitz vermoord.
  • 11 november. De Ommense politie arresteert de gemengd-gehuwde Cornelia Balk-Klein. Ze wordt in Auschwitz vermoord.
  • 16 november. Aan de Bredaseweg 101 houdt de SD uit Den Haag vier onderduikers aan. Een van hen, Leizer Sonnenberg (1894), wordt in Auschwitz vermoord, de andere drie komen in Westerbork terecht maar overleven de oorlog.
  • 29 november 1943. Politieagent Gerrits arresteert in het huis van Schulvater aan de Zomerstraat Isaäk de Wolff (1896) uit Amsterdam, die ondergedoken was in de Telegraafstraat. Hij wordt in Auschwitz vermoord.
  •  ? december. De niet-Joodse Leonie Hoepelman (haar man was Joods) en haar oudste zoon Marcel (1913) worden in België aangehouden. Leonie komt in 1945 om in Ravensbrück, Marcel komt in een dwangarbeiderskamp terecht en overleeft de oorlog.
Renée Moser en Gerard Brouwer. De vader van Renée, Max Moser, was lid van de Joodse Raad. Het gezin Moser overleefde de oorlog.

Deportatie leden Joodse Raad

Op 29 september 1943 zijn de nog in Tilburg aanwezige functionarissen van de afdeling Tilburg van de Joodse Raad met hun gezinnen gearresteerd en via Westerbork gedeporteerd. Vijf van hen komen begin 1945 om: Henri Gersons, Frida Gersons-van Embden, Bernard Gersons, Frederika Gersons-Gomperts en Hannelore Strauss. De twee dochters van Bernard en Frederika Gersons, Elly (1918–1998) en Helène (1919–1968), Max Moser (1900–1973), zijn vrouw Batseba Moser-Pimentel (1904–1982) en hun kinderen Reneé (1928–2011) en Freddie Robert (1937) en de gemengd-gehuwde Joseph Pimentel (1903–1957) overleven de oorlog.

Gebeurtenissen in 1944

  • 14 januari. In de Noordstraat worden Eugène van Messel en zijn vrouw Antje van Messel-Mogendorff (1905–1956) aangehouden. Zij zijn in het bezit van valse persoonsbewijzen. Hun arrestatie leidt tot de (mislukte) moordaanslag op NSB-politieagent Gerrits.
  •  ? januari. Arrestatie van Alfred Levy en Jeanne Levy-Rosenberg. Zij zijn in januari 1944 gearresteerd en op 27 januari naar Westerbork overgebracht. Alfred Levy komt om in Auschwitz. Jeanne overleeft meerdere concentratiekampen en keert in 1945 terug naar Tilburg, waar haar drie kinderen ondergedoken zijn. In 1949 emigreert zij met haar kinderen naar Israël.
  • 18 maart. In het Wilhelminakanaal wordt het lichaam gevonden van Salomon Gersons, zoon van David Gersons en Kaatje Gersons-Hartog.
  • 31 maart. Vier gemengd gehuwde vrouwen worden gearresteerd, overgebracht naar het Huis van Bewaring in Den Bosch en vervolgens naar Westerbork. Twee van hen[13] zijn korte tijd later weer vrijgelaten, de andere twee, Henriëtte Janssens-Wertheim (1878–1953)[14] en Esther van Spaandonck-Hollander (1890–1951) zijn op 31 juli naar Theresienstadt gedeporteerd. Zij keren in 1945 terug naar Tilburg.
  • 1 april. Jacob van Leer komt aan in Westerbork. Het is niet bekend waar en wanneer hij gearresteerd is. Hij wordt in Auschwitz vermoord. Zij ouders duiken onder in Tilburg en overleven de oorlog.
  •  ? april. Arrestatie van Samson Wijnberg, Betje Wijnberg-Mendels en hun dochter Clara Alida.[15]
  • 23 april. Nechmije Stiel komt om het leven bij een aanval door geallieerde vliegtuigen. Vanaf maart 1944 zijn gemengd-gehuwde Joodse mannen, waaronder tien uit Tilburg, tewerkgesteld in Havelte (Drenthe) bij de aanleg van een vliegveld.
  • 2 augustus 1944. In het ouderlijk huis van Jef van Bebber aan de Korenbloemstraat 137 worden acht onderduikers gearresteerd: Fritz Siegfried Roos, zijn vrouw Elisabeth Culp, hun kinderen Bernd en Anita (1925–2003), Kaatje Gersons-Hartog, Louis van Leeuwen, Alexander van Leeuwen en Henriëtte van Leeuwen-Gerson. [16]
  • 3 augustus. Op twee verschillende onderduikadressen arresteert de politie Sofie Culp-Fränkel en Alexander Gerson. Zij worden in Auschwitz vermoord.
  • 9 augustus. Op hun onderduikadres aan de Vredeman de Vriesstraat arresteert de politie het uit Hengelo afkomstige echtpaar Israël Mogendorff (1875) en Cato Mogendorff-Kets de Vries (1879) en hun zoon Abraham (1911). Het echtpaar wordt in Auschwitz vermoord, Abraham komt om in Stuttgart. Israël Mogendorff was een zwager van Eugène van Messel.
  • 11 augustus. Op last van de SD worden Salomon Moerel en Clara Moerel-Visser op hun onderduikadres Celebesstraat 24 gearresteerd. De twee zoons, Maurits en Henri, zijn elders ondergedoken en overleven de oorlog.
  • 13 augustus. In Huize Nazareth arresteert de politie de zesjarige Samuel Max Akker. Hij wordt in Auschwitz vermoord.
  • 14 augustus. Arrestatie op last van de SD van Hans Badmann op zijn onderduikadres Capucijnenstraat 102. Hij wordt in Auschwitz vermoord.
  • 19 augustus. De Staatspolitie Den Haag en SD Velp arresteren Philippus van Rhijn en zijn schoonzus Ida van Rhijn-Ossedrijver met haar dochter Henriëtte op hun onderduikadres Ringbaan-West 151. Henriëtte overleeft de oorlog.
  • 21 augustus. De SD Velp arresteert Edith Bartels op haar onderduikadres in Apeldoorn. Haar ouders overleven de oorlog door onder te duiken en keren na de oorlog terug naar Tilburg.

Struikelstenen

De eerste struikelstenen in Tilburg zijn in april 2010 geplaatst voor het huis Dapperstraat 1 waar het gezin Van Dam woonde. Inmiddels (2023) liggen er in Tilburg – verspreid over de stad – 63 struikelstenen.

Bronnen

Regionaal Archief Tilburg

Literatuur

Externe links

Individuele personen

Kampen

Overige links

Noten

  1. Onderzoek van Jardena Gil (symposiumbundel 2016). Volgens De Beer en Kobes (‘Het leven gebroken’ 2002) woonden er op 1 oktober 1941 in Tilburg 256 Nederlandse Joden en 176 vluchtelingen. Croes en Tammes (‘Gif laten wij niet voortbestaan’ 2006) geven een totaal aantal van 333.
  2. Het begrip kustgebied werd hier ruim geïnterpreteerd, want ook Joodse vluchtelingen uit bijv. Dordrecht en Breda werden gedwongen om te verhuizen.
  3. Joden die van elders kwamen en in Tilburg ondergedoken waren zijn hierbij niet meegeteld.
  4. Zie https://www.jck.nl/nl/longread/chronologie-van-de-jodenvervolging voor een uitgebreid overzicht.
  5. Het zijn: Anna Debora Evers-Mandaat (1922–1984), Sardina Betsij Hermans-Brommet (1898–1976), Paulina Hollander (1883–1942), Grietje Janssens-Cohen (1884–1960), Henriette Janssens-Wertheim (1878–1953), François Busnac (1890–1943, zijn moeder was katholiek), Josef Hirsch (1887–?) en Arnold Lebram (1887–?).
  6. Een spoorverbinding van Hooghalen naar Westerbork kwam pas eind oktober 1942 gereed.
  7. Haar man, David Buchen kreeg geen visum meer voor Nederland, kwam in Engeland terecht en werd vervolgens als enemy alien naar Australië gedeporteerd.
  8. Haar man, Karl Grödel was op 31 december 1941 overleden aan een hartinfarct. Hun zoon Eddy (1928) was ondergedoken in Nijmegen maar wordt opgepakt en in 1943 in Sobibor vermoord.
  9. Zie: Gerritse, Theo, Rauter. Himmlers vuist in Nederland (Amsterdam 2017)
  10. Ze mogen immers zonder toestemming niet meer reizen.
  11. Fritz Cohen overlijdt in Haarlem, opgepakt en vermoord zijn Samuel Moerel, Clara Moerel-Visser en Karola Spanier. Martha Cohen-Marcus (1877–1955), Kurt Mendel (1920–1996) en Maurits (1914–1979) en Henri (1920–2012) Moerel overleven de onderduik.
  12. Gerda Nothmann was als pleegkind opgenomen in het gezin van Willy Deen.
  13. Grietje Janssens-Cohen (1884–1960) en Maria van der Plas-de Vries (1883–1977)
  14. Een zoon van Henriëtte Janssens-Wertheim, Petrus Janssens kwam in 1945 om in Bergen-Belsen.
  15. Het is niet bekend waar en wanneer ze gearresteerd zijn. Op 20 april 1944 komen ze aan in Westerbork. Betje en Clara worden in Auschwitz vermoord, Samson Wijnberg overleeft de oorlog, hertrouwt en emigreert in 1951 naar Australië.
  16. Anita Roos en Henriëtte van Leeuwen-Gerson overleven als enigen de oorlog.