Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Deportatie en vernietiging Joodse volksdeel Goirle.


De familie Dasché

De familie Dasché, bestaande uit vader Eric, moeder Edith Dasché-Adler en hun twee kinderen Valerie Ruth (Valli) en Elisabeth Charlotte (Lisl), kwam vanuit Wenen op 8 juni 1939 naar Nederland, waar zij gingen wonen in de Van Tuyllstraat 15 in Den Haag. In 1940 verhuisden zij naar Oisterwijk, waar zij gingen wonen bij onderwijzeres Jo van Coevorden, maar toen de behuizing te klein werd, namen zij hun intrek in pension "'t Honk", waar hospita Mien Brugman de scepter zwaaide. Op 5 juli 1941 kwam het gezin Dasché van Oisterwijk naar Goirle, waar zij werden ingeschreven op het adres Akkerstraat 33 (nu Emmastraat) en waar zij nog een keer bezoek hebben gehad van Mien Brugman. Deze verhuizing was juist op tijd, want met ingang van 7 november 1941 mochten de joden niet meer zonder toestemming hun woonplaats verlaten. In Goirle werd op 1 augustus 1941 het derde kind geboren, zoon Tobias Joachim. De twee dochters, in 1941 respectievelijk tien en acht jaar oud, hebben in Goirle nog enkele weken de openbare school van 'meester' Dirksen bezocht, maar met ingang van 1 september 1941 werd hun dat verboden. Daarna kregen de kinderen bij Dirksen aan huis les, of het gebeurde ook wel dat de meester zijn oud-leerlingen in de Akkerstraat bezocht. Toen op 26 juni 1942 de burgemeesters gedwongen werden om de joodse inwoners van hun gemeente te melden bij de Zentralstelle für jüdische Auswanderung, was het lot van de familie Dasché in feite bezegeld. Begin augustus bracht burgemeester Van Ginneken een bezoek aan de 'Grüne Polizei' te Tilburg, waar een uur lang gesproken werd over de Goirlese joden. Op 28 augustus 1942 om 16.30 werd het gezin Dasché thuis opgehaald door een Goirlese garagehouder en onder begeleiding van gemeente¬veldwachter Jansen naar Tilburg gebracht. Die dag gingen zij verder op transport naar het kamp Westerbork. De toegang van de woning werd verzegeld en drie dagen later zijn de bezittingen van Dasché geïnventariseerd door een medewerker van de eerder genoemde Zentralstelle, Bridee.

Op 8 september verzocht Erich Dasché vanuit Westerbork om de in zijn woning aanwezige schrijftafel terug te willen bezorgen bij de rechtmatige eigenaar, de heer Van Gheel Gildemeester, in Den Haag. De burgemeester kon echter niets doen, de woning was verzegeld en de eigenaar van het meubelstuk diende zelf een verzoek in te dienen bij de Zentralstelle. Dit verzoek was het laatste levensteken van Erich Dasché. Zijn vrouw schreef op 18 september 1942 de volgende brief vanuit Westerbork aan de familie De Brouwer:

Zeer geachte Familie de Brouer, Zo als ik hoorde is Mijnheer ziek. Nu hoopen wij, dat hij tenminste weer beter, wanneer niet al volkomen gezond is. En de anderen, hoe maken die het? Wij hebben, zo als U zeker al weet, nog uitstel. Mijn man moet van 5 uur opstaan, werkt tot 6 uur 's avonds en zo komt het dat hij nog niet geschreven heeft. Maar ik hoop dat U mijn tal ook verstaan kunt. De groten kinderen en ook de kleine maken het nog goed. Ze spreken elke dag van U. De kleine loopt zo tamelijk en is bij goed humeur en heeft veel trek in het eten. Mijn man is misschien nog iets slanker en Mijnheer, wat zegt U nu, ik misschien ook. Maar om een verder slank worden te voorkomen, zou ik U graag verzoeken, wanneer U broodbonnen en jambonnen iets overhebt ze aan ons te sturen. Een vijfvoudig dank kunt U al nu hooren. Schrijft hoe het met U allen gaat en U bent bedankt en gegroet van Fam. Dasché, Barake 48 h, Westerbork bij Hooghalen, Drente. Kunt U a.u.b. mevr. Koolen, 31 Akkerstr. vragen opdat ze mij het wasteiltje stuurt?

Enkele weken later, begin oktober 1942, werd de familie Dasché op transport gesteld naar het vernietigingskamp Auschwitz, waar Edith Dasché-Adler en haar drie kinderen vrij snel na aankomst om het leven zijn gebracht. De juiste datum is niet bekend, maar deze moet rond 5 oktober liggen. Erich Dasché overleed op 31 oktober 1943 in het werkkamp Schoppinitz. Hij behoorde tot de zogenaamde Koseltransporten, wat inhield dat hij onderweg naar Auschwitz als 'Arbeitsfähige' uit de trein is gehaald en is overgebracht naar een werkkamp. (Schoppinitz is thans een wijk van het Poolse stadje Kattowitz)

Nadat de familie Dasché was weggevoerd, klopte de eigenaar van het huis, de Tilburger A. van Tulder, bij de gemeente Goirle aan voor betaling van de achterstallige huur. Van Ginneken antwoordde hem, dat 'de gederfde huurpenningen' uitbetaald werden door het joodse bankierskantoor Lippmann-Rosenthal & Co. te Amsterdam onder overlegging van huurkwitanties. Eind 1943 was de achterstallige huur volgens Van Tulder nog steeds niet betaald. Van de Joodse Raad in Amsterdam had hij een brief ontvangen, waarin als bewijsstuk de huurovereenkomst ter inzage gevraagd werd. Het bevreemdde de Raad dat de huur gedeclareerd werd over de periode van 18 augustus 1942 tot 30 november 1942, terwijl het huis al in augustus verzegeld werd. Inmiddels was de woning wel vrijgegeven en verhuurd aan een rijksambtenaar. De inboedel van Dasché was onder toezicht van een politieman opgeslagen in één vertrek van het huis, waarvan de deur verzegeld werd.

In 2004 nam de huidige bewoner van het pand Akkerstraat 33 (thans Emmastraat 35), Kees van Hest, het initiatief om een herinneringsplaquette aan te brengen in de geven van zijn woonhuis. Op 4 mei 2005 werd deze plaquette officieel onthuld. In 2007 werd de plaquette door leerlingen van groep 7 van de OBS ´t Schrijverke geadopteerd. Ieder jaar staat de groep stil bij het monumentje als blijvende herinnering aan de familie Dasché.

Bron J. van Gils in:Goirle 1940-1945, een grensdorp bedreigd, bezet en bevrijd, hoofdstuk 19. (Goirle 1994)