Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Bierbrouwerijen

Tilburg telde in 1694 26 brouwers, waarvan 7 ‘huijsbrouwers’ en 19 ‘coopbrouwers’. Een coopbrouwer brouwde voor zijn kostwinning, een huijsbrouwer probeerde in eigen behoefte te voorzien. Vele thuisbrouwers waren even goed geoutilleerd als professionele brouwers. Zo gaf huijsbrouwer Marinus de Wolf in 1694 op dat hij beschikte over een brouwketel van tien tonnen (ongeveer 1.600 liter) en gebruikte coopbrouwer Jan de Cort een brouwketel van 9,5 ton. Het aantal brouwers liep in de loop der tijd terug tot elf in 1757, zeven in 1816, zes in 1881 en drie in 1919. Nu bestaan in de gemeente Tilburg alleen nog Bierbrouwerij Moerenburg en de trappistenbrouwerij. De trappisten waren niet de enige religieuzen die bier brouwden. In 1898 vroegen de rooi harten en de kapucijnen een vergunning aan voor het brouwen voor eigen gebruik. De Tilburgse brouwers leverden bier in vier maten. De ‘kattenkop’ bevatte twintig liter en was voor thuisgebruik. Een ‘keeneke’ (kwart ton) was in gebruik bij cafés en grote feesten. Een vat (halve ton) en een hele ton (150-160 liter) werden aangeslagen tijdens de kermis. Sommige bieren ontleenden hun naam aan belangrijke gebeurtenissen. Een brouwer leverde in 1789 twee tonnen ‘Kinnekesbier’ om te proosten op de gezondheid van een pasgeborene, het zogeheten ‘schèèl afdrinken’. Bij huwelijken werd ‘bruidsbier’ gedronken, gilden nuttigden ‘gildenbier’ en van het ‘kermisbier’ werd beweerd dat het met water werd aangelengd. Van de allerbeste kwaliteit was het ‘mèrtsbier’, dat traditioneel vóór de volle maan in maart moest worden gebrouwen.

Het Geheugen van Tilburg