Berkel-Enschot
De dorpen Berkel, Enschot en Heukelom ontstonden in de vroege middeleeuwen. Ze behoorden tot de heerlijkheid Tilburg, totdat deze in het begin van de dertiende eeuw in het bezit kwam van de hertog van Brabant. Kerkelijk vielen Berkel, Heukelom en ook Udenhout onder de parochie Oisterwijk. Enschot en Tilburg hadden beide een eigen parochie, maar ze werden vanaf de veertiende eeuw bediend door dezelfde pastoor, die op Huize Moerenburg woonde. Mogelijk was de Sint Michielskerk van Enschot de moederkerk van die te Tilburg. De Oude Toren is het enige dat er nog van resteert, want als gevolg van langdurige verwaarlozing door de protestanten moest de kerk in 1839 gesloopt worden. Op de plaats van de Enschotse schuurkerk verrees in 1898 de Sint Caeciliakerk (Sint Job). In Berkel stond vanaf de middeleeuwen op de plaats van de huidige kerk een aan Sint Willibrord gewijde kapel. Heukelom, bestaande uit de buurtschappen Hoog en Laag Heukelom, heeft nooit een eigen kerk of kapel gehad. Tot aan de Franse tijd waren Berkel, Enschot en Heukelom voor juridische aangelegenheden aangewezen op de schepenbank van Oisterwijk, maar bestuurlijk waren het drie zelfstandige dorpen. In 1811 werden ze samengevoegd tot één gemeente, die aanvankelijk Enschot heette, maar vanaf rond 1850 Berkel c.a. (cum annexis) werd genoemd. Berkel-Enschot was altijd in hoofdzaak een agrarische gemeente. Wel werden er stenen gebakken in veldovens, en van 1897 tot 1931 was er een steenfabriek in Berkel. Op dezelfde werd in 1960 de fabriek van Jurgens Textiel gevestigd. Van 1898 tot 1938 was er een station aan de spoorlijn Tilburg-Den Bosch. In 1941 ontstond de naam Berkel-Enschot. Vanaf omstreeks 1960 nam de bevolking van Berkel-Enschot sterk toe, deels door migratie vanuit Tilburg. Berkel-Enschot behoort sinds 1997 tot de gemeente Tilburg, met uitzondering van Heukelom, dat naar Oisterwijk ging.