Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

40 De Cruijsstraetse kapel

De Cruijsstraetse kapel
Odenhout kaart 40 kapel.jpg
Vroegste vermelding 1480


De Cruysstraetse kapel
OdenhoutCruysstraetsekapel-1.jpeg
De oude Cruysstraetse kapel stond pal naast het raadhuis

Ontstaan van de kapel


Wat de aanleiding is geweest om in Udenhout een kapel te stichten blijft onduidelijk. De geschiedenis van de kapel begint in 1480. Dat staat op het titelblad van een register uit 1648 met daarin een opsomming van de opbrengsten van de kapel. Dat register is opgemaakt vanwege de protestantisering van het toenmalige generaliteitsgebied Brabant. Dat was het deel van het oude hertogdom Brabant dat in handen kwam van de Republiek der Verenigde Nederlanden. De katholieke kerk werd verboden en de kerkelijke goederen kwamen in handen van het nieuwe centrale gezag in Den Haag. Om daar goed zicht op te krijgen was het nodig om een inventarisatie te maken. In het kader van die inventarisatie is dat register opgesteld.

De toenmalige pastoor van Oisterwijk stelde dat register op en hij begint als volgt: Fructus Capellae in Udenhout vulgo die Cruijstrate nominatur que fundata est anno domini 1479 mensis aprilis die septima (de vruchten (inkomsten) van de kapel in Udenhout, gewoonlijk genoemd de Kruisstraat, die gesticht is in het jaar des Heren 1479 in de maand april op de zevende dag).

Nu was het in die tijd gebruikelijk het jaartal pas te wijzigen op Eerste Paasdag. In 1480 viel Eerste Paasdag later dan 7 april en dus schreef de pastoor de datum 7 april 1479, terwijl het 7 april 1480 was. Een jaar eerder viel Pasen op 11 april. Toen zou 7 april zijn aangeduid als 7 april 1478. De vondst van dit register geeft in ieder geval zekerheid over de datum van stichting. Waarschijnlijk is het de datum van inwijding, maar mogelijk moest de kapel daarna nog gebouwd worden. Het register geeft geen aanwijzing over de reden waarom deze kapel is gesticht, noch wie daarvoor het initiatief heeft genomen.

De plaats waar de kapel is gebouwd kan wel een indicatie geven. Het is mogelijk dat de driehoek tussen Schoorstraat, Slimstraat en het voetpad dat van de Schoorstraat naar de Slimstraat liep in een vroegere periode deel heeft uitgemaakt van het leengoed de Strijdhoef. Al speculerend is het mogelijk dat de komst van de Kreitenmolen ergens in het begin van de 14de eeuw het wenselijk maakte om de Schoorstraat aan te laten sluiten op het tracé van de huidige Kreitenmolenstraat. Dat zou de merkwaardige knik kunnen verklaren die de Schoorstraat maakt ter hoogte van de huidige kasteeldreef. Die driehoek is in handen gekomen van andere eigenaren, maar mogelijk deels nog in bezit van de leenmannen van de Strijdhoeven. De plaats van de kapel, die in of kort na 1474 is gebouwd, ligt centraal in het dorp, bij het kruispunt van de vier belangrijkste wegen en is ideaal gesitueerd.

De persoon van Jan Happaert, in die periode leenman van de Strijdhoeven, is verbonden aan deze kapel. Het is goed mogelijk dat hij het initiatief heeft genomen om de kapel te stichten en te bouwen om die vervolgens aan de gemeenschap in gebruik te geven.

De kapel stond in de parochie van Oisterwijk en de pastoor van die parochie moest zijn goedkeuring geven aan de bediening van de nieuwe kapel. Per slot van rekening ging het hem inkomsten schelen aangezien de inwoners van Udenhout en Berkel niet meer naar de kerk van Oisterwijk hoefden te komen maar ook in Udenhout ter kerke konden gaan. Op 3 maart 1479, ongetwijfeld na een periode van onderhandelingen, gaf de pastoor van Oisterwijk, Wilhelmus Moelliaert, toestemming aan heer Floris Ghijsbrechts, priester, en Jan Meussoen, Willem die Zegher en Lambrecht Leijnen, inwoners van Udenhout die woonden in de buurt van de Kruisstraat en dus van de kapel, om één mis in de week te houden in de nieuwe Capellen daer getimmert. De bisschop van Luik, het bisdom waar de parochie van Oisterwijk toe behoorde, gaf daar ook zijn toestemming aan. Bovendien mochten zij nog twee of drie missen daar houden als ze daarvoor de middelen konden vinden. De missen mochten ze houden op maandag, woensdag, vrijdag en zaterdag, niet op andere dagen. Als er in Udenhout of Berkel bruijten oft oude liken sijn, dus een bruiloft of begrafenis, dan mochten zij op die dag geen mis houden, maar wel de dag daarna. Daarmee stelde de pastoor zijn eigen inkomsten veilig. Trouwerijen en begrafenissen moesten plaats blijven vinden in de parochiekerk van Oisterwijk en de bijbehorende betaling daarvan vloeide in de kas van de pastoor.

Floris Ghijsbrechts was blijkbaar de priester die de kapel in Udenhout bediende. De drie andere genoemde personen waren waarschijnlijk de eerste kapelmeesters. Hun namen komen we later nog tegen in die functie.

Op 6 oktober 1483 komt er een nieuwe leenman voor de Strijdhoeven, Lodewijck Jan Happaert, zoon van de eerder genoemde Jan Happaert. Dat betekent dat Jan Happaert ergens in 1483 is overleden. Dat blijkt ook uit enkele akten die voor de schepenbank van Oisterwijk zijn gepasseerd op 9 juni 1483. In een akte wordt er een wekelijkse mis gefundeerd in de Udenhoutse kapel ten behoeve van de overleden Jan Happaert, mede voor zijn kinderen en voor zijn ouders ten ewyghen dagen. Daarvoor schenken de erfgenamen een bedrag van 70 peters. Op dezelfde dag beloven ook Jan Meeus en Floris de priester beiden nog een wekelijkse mis met de bijbehorende schenking van respectievelijk 20 peters en 12 lopense rogge jaarlijks. De mis die Floris schenkt is voor de zielenrust van Jan Happaert en zijn ouders. Deze bijzondere aandacht voor Jan Happaert doet vermoeden dat hij op een of andere manier heeft geholpen om de kapel gesticht te krijgen. Het is mogelijk, maar minder waarschijnlijk, dat het aanvankelijk een soort privékapel is geweest die na zijn overlijden een publieke functie heeft gekregen.


Afspraken met de pastoor van Oisterwijk


In 1488 is er opnieuw onderhandeld over de Udenhoutse kapel. Wat er aan de hand is geweest, dat weten we niet. De nieuwe Oisterwijkse pastoor Ludovicus de Merbeke onderhandelde met de rector van de kapel dominus Florentius Gyselbert als capellanus capelle beate Marie virginus en ingezetenen van Udenhout, te weten Lambert Leynen (van de Plas) en Antonius Meeus. Op 6 juni 1488 kwam er een nieuwe overeenkomst die de volgende bepalingen bevatte:

  • De kapelaan (of rector) van de kapel mocht geen preek houden;
  • Hij moest alle ontvangen giften afdragen aan de pastoor van Oisterwijk;
  • Hij mocht geen water wijden;
  • Hij mocht niet meer dan twee missen per week lezen;
  • Hij mocht die missen niet lezen op de heilige dagen, noch op dagen dat er in Oisterwijk een huwelijksmis of een uitvaart was;
  • In de kapel mocht maar één altaar zijn, dat niet veranderd mocht worden, evenmin als de torenklok;
  • Al het onderhoud kwam ten laste van de ingezetenen, die ook misboek, kelk, e.d. moesten onderhouden en zonodig vervangen;
  • De ingezetenen moesten de abt van Leuven 40 Peetersgulden betalen, evenals een jaarcijns van 1 mud tarwe, terwijl de pastoor van Oisterwijk jaarlijks een last turf zou ontvangen.

Vergeleken met de eerdere overeenkomst uit 1479 stonden er meer specifieke uitspraken in. Waarschijnlijk was dat nodig door de manier waarop de kapel van Udenhout de jaren daarvoor was gebruikt. De kapel verwierf in de loop der tijd geen noemenswaardig bezit in de vorm van landerijen. De kapelmeesters kochten in 1513 wel de verplichting af om jaarlijks een last turf te leveren aan de pastoor.

De kapel was toegewijd aan de Maagd Maria. Op het altaar werd een beneficie van twee missen per week gevestigd ter ere van de H.H. Lambertus, Nicolaas en O.L.Vrouw. Hoewel de overeenkomst van 1488 sprak van beate Marie virginus vermeldde een Oisterwijkse schepenbrief van 1518 duidelijk dat het ging op de capellen van Sinte Lambrecht. Het altaar raakte bekend als het Lambertusaltaar.


In handen van de staat


De Lambertuskapel bleef dienst doen voor de katholieken in Udenhout tot de vrede van Munster in 1648 een einde maakte aan de 80-jarige oorlog tegen Spanje. Alle katholieke bezittingen kwamen in handen van de (protestantse) staat. Het noordelijk deel van het hertogdom Brabant werd Generaliteitsland van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De Staten-Generaal van de Republiek pakte de protestantisering van de Meierij voortvarend aan. De nieuwe machthebbers vaardigden nieuwe regels uit waarbij het aan de katholieken in de gehele Meierij verboden werd hun religie in het openbaar uit te oefenen. In dat jaar moesten daarom alle priesters uit de Meierij vertrekken.

De Udenhoutse kapel ging over in handen van leden van de Nederduits Gereformeerde kerk. In de eerste jaren bediende dominee Petrus Cuyk uit Loon op Zand de kapel. Maar de katholieke Udenhouters waren wel hun kapel kwijt. Ze moesten op zoek naar een nieuwe geschikte plaats. Hoewel de kapel tot aan de sloop in 1866 in protestantse handen bleef, zijn er vanaf 1708 wel Udenhoutse katholieken in en rond het gebouw begraven.

Het onderhouden van de kapel aan de Kruisstraat bleef voor kosten van de Udenhoutse ingezetenen. Inwoners van dit dorp zorgden voor deze middelen door inkomsten te schenken aan de kapel. Dat ging meestal in de vorm van een erfelijke pacht. In diverse akten in het archief van de Oisterwijkse schepenbank zien we dat meestal welgestelde particulieren schenkingen doen. Van alle schenkingen is een register aangelegd dat in ieder geval al in 1518 bestond want dan staat het beschreven in de eerdergenoemde schepenakte van Oisterwijk. Op dat moment staan er 13 inkomstenbronnen genoemd. Die schenkingen waren hard nodig omdat de priester die aan de kapel verbonden was, inkomsten moest hebben om van te leven. Het materieel onderhoud bestond uit onder andere nieuwe ramen na een fikse hagelbui, het vervangen van het riet op het dak, het schilderen van het houtwerk, de misgewaden en andere attributen die de kapel meer uitstraling zouden geven. Het is jammer dat van dat alles niets meer bewaard is gebleven.

Dat ondanks deze duidelijke afspraak de Udenhouters toch een beroep probeerden te doen op de abt van Sint-Geertruij blijkt uit een akte van 1614. In die tijd, de 80-jarige oorlog is al 56 jaar aan de gang, bleek groot onderhoud nodig. De abt van Sint-Geertruij liet zich echter niet vermurwen en stelde duidelijk dat de Udenhoutse gelovigen het herstel van hun kapel zelf moesten bekostigen uit de eigen middelen van de kapel. Als dat niet genoeg mocht zijn, dan kon de eigen gemeenschap bijspringen of konden ze daarvoor collecteren.

De kapel uit 1474 bleef staan tot 1789. In dat jaar werd er een nieuwe protestantse kapel gebouwd die tot aan de sloop in 1866 vlak bij het kruispunt in het dorp stond.

Zie ook Cruysstraetse kapel


Bronvermeldingen


Brouwer, L. de. (2008). De Udenhoutse schuurkerk bestond al in 1678. Unentse Sprokkels 5, 59-63.
Heemcentrum 't Schoor. (1996). Over d'n Unent 200 jaar zelfstandig. Udenhout: Heemcentrum 't Schoor.
Heemcentrum 't Schoor. (2006). Over de Unentse parochie. Udenhout: Heemcentrum 't Schoor.
- Toelichting cijnsregister.