Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Willem Groot-Roessink: een lasser op de werkplaats uit de Achterhoek

alternatieve tekst

Op 27 april 1942 komt Willem Groot-Roessink (1919) op de werkplaats in Tilburg terecht. Dat liep via zijn oudere broer Herman (1907) die bij de werkplaats in Zwolle gewerkt had en in de jaren dertig naar Tilburg was overgeplaatst. Willem zou er tot 1 april 1980 blijven werken. Hij nam als groepschef voorzien van een koninklijk lintje afscheid, maar was op hoge leeftijd nog steeds een vakkundig lasser.


Tijdens het interview komt broer Herman, figuurlijk gesproken, regelmatig om de hoek kijken. Logisch want door zijn oudere broer is hij uit Laag-Keppel (in de Achterhoek) in Tilburg terecht gekomen. Willem is een van de mannen die grote veranderingen bij de werkplaats heeft meegemaakt. Toen hij begon was het nog allemaal stoom, al diende de veranderingen zich wel aan. Ook was toen de fusie tussen de beide spoorwegmaatschappijen rond. Zijn broer Herman kreeg in 1932 en 1933 nog een arbeidscontract dat getekend was door de directie van zowel de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen (de S.S.) als de Hollandsche Ijzeren Spooorweg Maatschappij (HIJSM). In 1937 was de fusie er en was de herschikking bij de diverse werkplaatsen definitief.


De reorganisaties bij de toenmalige spoorwegen betekenden dat de locomotieven naar Tilburg gingen. ‘Mensen uit Utrecht (al in 1926), Haarlem (1934) en Zwolle (1938) moesten naar Tilburg.’ Maar er kwamen ook ‘ remmmers’ uit Roosendaal naar Tilburg. ‘Al voor de oorlog kwamen er Westinghouse remmen in plaats van de oude luchtremmen. Dat betekende dat er op de treinen geen remmers meer nodig waren. Een aantal zijn er op de lasafdeling terechtgekomen’, weet Groot Roessink mede op basis van de herinneringen van zijn broer te vertellen. Zo geeft Groot-Roessink een aardig beeld van de gevolgen van wijzigingen in de organisatie van de spoorwegen en de herschikking van werk. Je kreeg dan te horen dat je werk naar Tilburg werd verplaatst. En je kon dan mee of iets anders gaan zoeken. Het had ook invloed op Tilburg. Volgens Willem heette een deel van de Leenheerenstraat in de volksmond de Zwolse Diezerstraat.


Hoe kwam je nu binnen op zo’n werkplaats. Willem: ‘Ik was door mijn broer voorgesteld. Net als hij was ik autogeen lasser.’ Willem bracht twee getuigschriften mee van de NV Martens Brandkastenfabriek uit Doetinchem en Machinefabriek Finis uit Ulft. Hij had daar op 22 april 1942 op eigen verzoek ontslag genomen. ‘Ik moest in Tilburg een proefstuk maken voor de hoofdwerktuigkundige Jan van den Berg die toen over de lasafdeling ging. Dat voldeed, want ik werd aangenomen. Ik heb op verschillende afdelingen gewerkt, maar steeds als lasser. Ik was ook bij mijn broer in de kost, in de Tollensstraat.’ Later toen hij getrouwd was woonde hij in de Arke Noestraat. Op 1 november 1945 stond Willem Groot-Roessink te boek als ‘autogeen lasscher 2e klasse met een bezoldiging vsn 0,54 cent per uur.’ Ook bracht hij een bewijs van goed gedrag mee van de burgemeester van de gemeente Hummelo en Keppel dat vereist was om een aanstelling bij de Ned. Spoorwegen te krijgen. Willem herinnert zich hoe de ketelmakers bij de komst van de elektrische locs serie 1000 riepen: ‘Dat wordt onze ondergang’. En dat hadden ze goed gezien. De omslag van stoom naar stroom was onmiskenbaar. Allerlei beroepen verdwenen, hele afdelingen werden verplaatst.


In 1973 was Willem Groot Roessink betrokken bij een legendarische klus: het weer rijklaar maken van de 3737 de uit 1910 stammende stoomloc omotief die in 1958 naar het spoorwegmuseum was verhuisd. Dieklus was Groot-Roessink wel toevertrouwd. Op de foto is hij met collega Ad van Hest bezig met de reparatie en renovatie van het laswerk van de koperen vuurkist van de locomotief.