Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Walterus de Werdt

Het is 23 oktober 1798 als Walterus de Werdt in Udenhout wordt gedoopt. Walterus was een zoon van Johannes Cornelis de Wert (de achternaam wordt later De Werdt) en van Johanna Hendricus van de Plas. De familie woonde in den Brand ter hoogte waar nu De Rustende Jager gevestigd is. Walterus de Werdt was de jongste uit het gezin met acht kinderen, twee jongens en zes meisjes. Ook had de vader nog een onecht kind, een jongen. Op jonge leeftijd – op 1 mei 1800, Walterus was toen anderhalf jaar oud – overleed zijn vader. Als jonge man moest Walterus thuis werken, zijn oudere broer was gestorven en zijn halfbroer woonde uit huis. Walterus was dus de enige man in huis. Naast het werk thuis deed hij als schoenmakersknecht werk bij een schoenmaker in het dorp. Toen Walterus 19 jaar was, is hij voor een tijd van vijf jaar ingeschreven bij de nationale militie (militaire dienst). Walterus werd ingelijfd bij het 3e bataljon Artillerie Trein. Nadat hij de diensttijd met goed gedrag had uitgediend gaat Walterus terug naar Udenhout. Omdat de ouderlijke woning in den Brand tijdens zijn diensttijd in 1820 is verkocht, is hij werk gaan zoeken en vond dat bij een plaatselijke schoenmaker in Helvoirt. In Helvoirt leerde hij Antonetta de Bont kennen, waarmee hij al snel trouwde. Antonetta de Bont was 14 jaar ouder dan Walterus. Het huwelijk vond plaats op 13 juli 1823 in de gemeente Helvoirt. Het echtpaar gaat wonen in de Korte Achterstraat (nu Sint-Nicolaasstraat) in Helvoirt. De betreffende woning kwam uit de nalatenschap van de ouders van Antonetta de Bont. In de periode 1823 tot 1830 zijn er in het gezin vijf jongens geboren, twee van hen zijn al op jonge leeftijd gestorven. Halverwege 1837 is de verstandshouding tussen de beide echtelieden niet ideaal te noemen, er ontstonden de nodige spanningen binnen de familie. Beetje bij beetje namen de spanningen bij het echtpaar grotere vormen aan. Tot overmaat van ramp moest het gezin ook nog hun huis verkopen en bij gebrek van iets anders moesten ze gaan inwonen bij de zwager van Walterus. De spanningen werden erger en erger en het resulteerde regelmatig in uitbarstingen. Het resultaat van het een en ander was, dat buren en familieleden hun beklag gingen doen bij de burgemeester. De klacht luidde dat Walterus zijn vrouw bedreigde en mishandelde. Tevens dreigde hij het huis waar de familie onderdak had, in brand te steken. Tenslotte zou door hem het Kerkeind van Helvoirt binnenkort afgestookt worden. Hieropvolgend heeft de marechaussee van Boxtel Walterus opgepakt en naar het huis van bewaring (tuchthuis) in Den Bosch gebracht. Later is hij veroordeeld tot twee jaar gevangenisschap in de strafgevangenis Oostereiland in Hoorn provincie Noord-Holland. Na het uitzitten van zijn straftijd, voegde Walterus zich weer bij zijn gezin in Helvoirt. Lang duurde de rust niet, want na nieuwe mishandelingen heeft Walterus zijn vrouw en kinderen verlaten en is daarna zwervende. Als het oudste kind op 11-jarige leeftijd op 11 september 1841 sterft, zien we in het overlijdensregister van Helvoirt dat de woonplaats van de vader (Walterus) als onbekend is opgegeven. Uit het bevolkingsregister van Terheijden kunnen we opmaken dat Walterus binnen het tijdvak van 1840 tot 1844 tijdelijk is ingeschreven in de gemeente Rosmalen en tien maanden als schoenmaker gewerkt heeft in de gemeente Terheijden. Volgens het bevolkingsregister van Terheijden is Walterus vanuit Terheijden vertrokken naar Schilde in België. Of Walterus ook daadwerkelijk in Schilde is aangekomen is nog een vraag. Het duurde deze keer tot 1845 dat Walterus weer in Helvoirt werd gezien, en hoe! Inwoners hadden hem dronken gezien, dreigende met brandstichting en het doodsteken van de pastoor en de armenmeester als hij geen geld zou krijgen. Tevens werd er vermeld dat hij een nieuw bedlaken had gestolen en had doorverkocht. Het verhaal herhaalde zich opnieuw. De burgemeester kreeg een beklag en heeft vervolgens actie ondernomen. Walterus moest wederom naar het huis van bewaring (tuchthuis) in Den Bosch, dit keer kreeg hij zes maanden hechtenis. Nadat hij zijn straf heeft uitgezeten is Walterus wederom teruggegaan naar zijn gezin in Helvoirt. Na een korte periode thuis is hij opnieuw gaan zwerven en nooit meer in Helvoirt gezien. Het zwerven en bedelen kwam hem duur te staan. In juli 1846 namelijk is Walterus al bedelend gezien in de gemeente Noordeloos in de provincie Zuid-Holland. De gemeente Noordeloos bezigde binnen de grenzen een beleid met verbod op bedelarij. Walterus werd opgepakt en overgebracht naar het huis van bewaring in Gorinchem (Zuid-Holland) waar hij op 1 augustus 1846 wordt gehoord. De beklaagde zal ter zake van bedelarij een correctionele gevangenisstraf krijgen van drie weken, mits dat Walterus na zijn strafuitzitting wordt overgebracht naar bedelaarsgesticht Ommerschans (gemeente Ommen) in de provincie Overijssel, en van daar naar bedelaarsgesticht Veenhuizen (gemeente Norg) provincie Drenthe. In het bedelaarsgesticht Veenhuizen werd een op militaire discipline gebaseerde tucht uitgeoefend. Na negen maanden verblijf in het gesticht is Walterus op zaterdag 8 mei 1847 door zaalopzieners dood aangetroffen in bed. De doodsoorzaak was naar alle waarschijnlijkheid cholera. Walterus de Werdt is begraven op het Rooms-Katholieke gedeelte van de algemene begraafplaats van Veenhuizen, dodenakker genoemd. Pas vijf maanden na het overlijden van Walterus de Werdt, kreeg de gemeente Helvoirt een kennisgeving en een doodextract van de overledene.