Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Verhaal Van Hezewijk - Sars

Trouwfoto Jan en Netty van Hezewijk - Sars Bron: fam. Van Hezewijk-Sars

Heereplein 3

Onze ouders, Jan van Hezewijk en Nettie van Hezewijk-Sars, woonden in 1950 op het adres Heereplein 3, op de hoek van het Poststraatje. Zowat náást het gemeentehuis waar papa werkte. Ze waren hier in oktober 1948 bij Cees en Ali Wieringa-van Suylekom ingetrokken. Want zo ging dat na de oorlog. Had je geen huisvesting, dan kon je niet trouwen. En de woningnood maakte dat jonge stellen bij anderen moesten inwonen. In dit geval bepaalde zelfs het lot wie op dat plekje mocht wonen. Drie briefjes in een hoge hoed en Harry Zwets van het assurantiekantoor, keurmeester Van de Zande en papa eromheen om hun lootje te trekken. “En wij waren de gelukkigen”, vertelde mama later. “Er was een half huis beschikbaar. Tot op dat moment zat onderwijzeres Van Beek nog in dat deel van het huis. Maar zij moest eruit, want ze woonde maar alleen. Ze vertrok naar Made waar ze aan de huishoudschool stond.”

Kostganger

Ze waren geen ‘echte’ Faanten, onze ouders. Ze waren van oorsprong Gelders. Papa kwam uit Nederasselt (bij Grave), zoon van een ‘hoofd der school’ en mama kwam uit Kerkdriel, dochter van een ‘hoofd der school’. Hij kwam vóór de oorlog als ambtenaar in Kerkdriel terecht en zij was onderwijzeres en kwam op het Drielse gemeentehuis iets vragen. De belangstelling was gewekt. Het had nog wel wat voeten in aarde, maar ze werden een stel. Vreemd genoeg werkte de oorlog daar aan mee. Hij moest onderduiken en zij evacueren en toen wisten ze het zeker: ze konden elkaar niet missen. En dat resulteerde in een huwelijk op 12 oktober 1948 in Kerkdriel.

Wonen in Raamsdonksveer lag voor de hand, omdat papa hier per 1 juni 1946 benoemd was tot ‘commies ter gemeentesecretarie’. In eerste instantie ging hij in de kost bij mevrouw Van Gerwen (‘Tante Gerwen’ voor ons) die aan de Keizersdijk F.102 een sigarenwinkel had. Ze was weduwe en haar man was vroeg gestorven. Ze had een zoon en een dochter, Fien. Of hij daar sigaren leerde roken, weten we niet, feit is dat wij hem later niet anders dan ‘papa met sigaar’ zouden kennen. Het beviel hem daar goed aan de Keizersdijk, maar hij was natuurlijk in afwachting van andere huisvesting, samen met mama. Ze wilden graag trouwen. De toewijzing van het halve huis aan het Heereplein in juni/juli 1948 gaf daar zicht op.

Twee stellen

’t Is toch heel wat, lijkt ons anno 2016, om met twee stellen samen in één huis te wonen. Maar dat viel absoluut niet tegen. Hoewel in eerste instantie afwachtend, ze waren immers onbekenden voor elkaar, raakten de vier bevriend. En ze gingen in 1951 als vrienden uit elkaar en bleven dat. De vergelijkbare omstandigheden hebben daar zeker aan bijgedragen. “Ali en Cees waren heel aardig,” aldus mama. “Ali was ook onderwijzeres. Cees had met zijn broers, Jo en Onno, een familiezaak in textiel en meubels. Hij was vertegenwoordiger en steeds op reis”. Ali en mama waren zoals te doen gebruikelijk in die tijd, hele dagen thuis. Mama had haar baan als onderwijzeres in Alem op moeten geven. En zicht op een andere werkkring was er niet. Zo ging dat. Zodra je trouwde moest je het onderwijs uit. Maar een nieuwe invulling liet niet lang op zich wachten.

Op 22 juli 1949 kwam René in het St. Theresiaziekenhuis ter wereld. En een halfjaar later, in januari 1950, werd bij de familie Wieringa zoon Hans geboren. René: “Ik kon met hem spelen, ook toen we eind 1951 verhuisd waren. Bovendien waren mijn vader en Cees Wieringa allebei lid van het Oranje-comité. Dat organiseerde jaarlijks voor Koninginnedag een puzzelrit met de auto (dat kon toen nog). Cees Wieringa, papa en nog enkele puzzelaars zetten die uit. Een ander evenement was het Rad van Avontuur, handgemaakt met honderd spijkers en een ratel. De hele avond werd op het bordes van het gemeentehuis, later in een tent op het Heereplein, van alles verloot: pluchen beren, gesuikerde peperkoeken, kurketrekkers, enzovoorts. Ik verkocht later bonnetjes onder de omstanders, en als er wat minder bonnetjes waren verkocht, kocht mijn vader er wel eens twintig ineens. Had je wat eerder prijs.”

Inzet

Zijn activiteiten voor het Oranje-comité waren voor papa nog maar de eerste aanzet voor het vele werk dat hij in de loop der jaren voor de Veerse samenleving zou verzetten. Want hij werkte niet alleen op het gemeentehuis (van commies, via hoofcommies tot gemeentesecretaris), maar ook thuis in zijn vrije tijd kon je hem typend achter de tafel tussen de stapels mappen uittekenen. Hij was voortdurend voor allerlei bestuursfuncties bezig. Van Kerkbestuur en Schoolbestuur tot Wit Gele Kruis, Gezinszorg, Kulturele Kring...... En ook mama zette zich in voor de samenleving. Behalve dat ze als leerkracht aan verschillende scholen stond, deed ook zij haar vrijwilligerswerk voor Zonnebloem en Bibliotheek. En daarnaast bezorgden die twee ons ook nog een goede jeugd! Maar die verhalen speelden zich grotendeels op het adres Prins Hendrikstraat 23 af, waar ze in november 1951 – mama intussen hoogzwanger van Irma - naar toe verhuisden.

Op 1 november 1951, om precies te zijn, werden papa en mama de nieuwe huurders van de twee-onder-een-kapwoning, zo’n beetje halverwege de straat. René (1949) was al geboren en maakte deze verhuizing mee. Irma zou tien dagen later ter wereld komen. Mariëlle versterkte in 1954 de gelederen en Frank was hekkensluiter in 1957. Al wisten onze ouders toen nog niet dat hij de laatste zou zijn en was dat kennelijk ook niet hun intentie. Want na enkele jaren volgde nog een miskraam. Dit zou wel de laatste zwangerschap blijken te zijn. Ondanks dat ze de pastoor op bezoek kregen, die dat steevast deed bij gezinnen waar een volgende spruit wat langer op zich liet wachten...

Ome Zalm

Hoogzwanger was ons moeder dus op het moment dat ze naar de Prins Hendrikstraat verhuisden. De nog lege kinderwagen brachten ze in stelling om op zondag, ‘de dag des heren’, tegen alle kerkelijke regels in, toch stiekem alvast wat klein spul naar de nieuwe woning te verhuizen. Heel praktisch en efficiënt; de nestdrang heeft hen vast parten gespeeld.

Ze huurden het huis van de familie Van der Zalm, de buren op nr. 25, onder dezelfde kap. De familie Dijkers woonde er vóór ons. Hij werkte ook op het gemeentehuis en had een nieuwe baan in Beverwijk gekregen. ‘Ome Zalm’, zo noemden we de buurman (Jan), was Wachtmeester der eerste klasse bij de Rijkspolitie. En verder woonden op nr. 25 zijn vrouw ‘Tante Zalm’ (Elisabeth van der Zalm-Timmers), ‘Oma Zalm’ (haar moeder) en de kinderen Nellie, Henny en Peter (iets ouder dan René). En niet te vergeten hun hondje. Ome Zalm was een forse kerel met een litteken op zijn wang, weet René nog. “Op een avond, misschien wel tijdens de kermis, was er een vechtpartij aan de overkant van de straat uitgebroken. Hij had geen dienst, maar is toen op zijn sokken erop afgestormd om ernstige gevolgen te voorkomen. Daarbij kreeg hij van achter een mes door zijn wang. Tenminste dat was het verhaal dat wij als kinderen te horen kregen.” Mariëlle herinnert zich nog zijn grote zwarte hoge schoenen. “Zat hij in de leunstoel, dan mocht je als kleintje op zo’n schoen gaan zitten en dan zwierde hij je de lucht in.” Ome Zalm was nooit te beroerd om in te springen. René: “Ook bij ons moesten kamers af en toe behangen worden en schilderijen her en der opgehangen. Maar mijn vader was vooral heel vaardig met de pen (hoewel het handschrift nu ook weer niet erg leesbaar was). Ome Zalm kwam dan wel helpen. Beter ook dat de eigenaar de spijker op zijn kop in de muur sloeg dan die onhandige Jan van Hezewijk”.

Gezin in 1954 Bron: fam. Van Hezewijk-Sars
Gezin begin jaren '60 Bron: fam. Van Hezewijk-Sars
Gezin in 1958 Bron: fam. Van Hezewijk-Sars


Het huis

Na acht jaar, op 28 december 1959, kochten onze ouders het huis Prins Hendrikstraat 23 voor f 13.000,-- en waren ze huurder af. Volgens de akte was hun gedeelte van het perceel ongeveer een are en zesendertig centiaren groot. Bij de verkoop was ook de broer van Tante Zalm, Symon Marinus Timmers uit Utrecht betrokken. Hij en zijn zus waren in 1939 eigenaar geworden van het hele perceel en lieten er vervolgens de twee huizen op bouwen. Aanleiding voor de verkoop was de overplaatsing van Ome Zalm naar Brakel. Het gezin verhuisde in 1959 naar die plaats. Nummer 25, hun eigen woning, verkochten ze (ook op 28 december 1959) aan ons oma, Anna Sars-Ooms, uit Kerkdriel. Ze kwam er samen met tante Corry, de zus van mama, wonen.

René: “Er kwam een hypotheek op ons huis, want pa moest daarvoor naar de bank. Het huis had toen een hal met trap naar boven, een gang naar achteren met aan het eind een portiekje met twee deuren: een naar de kelder en een naar de wc, en dan een deur naar de keuken. In de hal kon je links naar de voorkamer en wat verderop links naar de woonkamer. De keuken, de voorkamer en de woonkamer hadden kolenkachels. In de winter ging mijn vader dagelijks ‘kolen halen’ in het schuurtje. ’s Nachts stond de kamerdeur open om het huis ook boven wat warmte te geven. Boven waren vier slaapkamers, twee grote en twee kleinere. Er was nog geen badkamer. Een vaste trap leidde naar de zolder.”

In 1967 besloten onze ouders om grootscheeps te verbouwen. We kregen een grotere keuken en woonkamer, er kwamen verlaagde plafonds, een extra slaapkamer op het platte dak van de vroegere keuken, een badkamer, een zolderkamer en centrale verwarming. De kachel voor de cv kwam in de schuur op de plek van de vroegere kolenhokken. Buurman Henk Blom deed de verbouwing samen met Van Suylekom. En zoals dat met verbouwingen gaat, zat er hier en daar wel wat tegen. Maar de goede verstandhouding met de buren heeft er niet onder geleden.

Achter op het plaatsje

Poppendag Bron: fam. Van Hezewijk-Sars

Ook de binnenplaats achter het huis kreeg een opknapbeurt. De oude betonnen platen die onder de klopstok lagen, werden kapotgeslagen en afgevoerd. Het waren restanten van een tijd dat er op de plaats van ons huis een betonfabriek was. De klopstok moest blijven, daar hechtte mama aan. En overal kwamen tegels, behalve in het kleinere tuintje naast het schuurtje. René: “Daar speelde ik toen ik klein was met buurjongens (de broertjes Boelaars (de Boelies) en Tony van Strien). We groeven vooral diepe kuilen, tot aan het witte zand. Dan kwam Tante Zalm mijn moeder waarschuwen dat we moesten uitkijken dat het schuurtje niet in zou storten. Later kweekte ik er goudsbloemen met zaadjes die ik van mijn opa uit Nederasselt kreeg.”

Tussen het schuurtje en het huis stond de schommel. Mariëlle: “Urenlang heb ik daarop doorgebracht. Op z’n kop aan de rekstok, zwaaien aan de ringen, honderden vogelnestjes heb ik er gemaakt. En wel of niet geduwd, probeerden we om al zwierend boven het schuurtje uit te komen. Totdat papa of mama je een halt toeriep. Veel te gevaarlijk. Vooral papa was erg voorzichtig. Ons op die schommel bezig zien moet voor hem heel moeilijk geweest zijn. René zei wel eens: ‘Als we op een krant gingen staan, was hij nog bang dat we er vanaf vielen’.” Gelukkig voor hem hielden we ons achter op het plaatsje ook met minder gevaarlijke dingen bezig. Poppendagen, schooltje spelen, balspelen, knikkeren, touwtjespringen, (hak)tollen, hinkelen, hoelahoepen, 'elastieketwist', op een deken met de auto’s spelen, lezen, studeren, zonnen..... We deden het allemaal. Met of zonder vriendjes en vriendinnetjes. Hoe klein het plaatsje ook was. Mariëlle: “Krijten op de schoon geschuurde tegels was ook geen punt. Dat regende wel weer weg. Mama vond het na enige aarzeling zelfs goed dat er af en toe een heiligenbeeld aan geofferd werd. Grote stukken krijt leverde dat op. Konden we er weer een hele poos tegen.”

Binnen spelen

Was het slecht weer dan speelden we binnen. Het was een heerlijk huis voor ons. We konden alle kanten op en kregen ook die ruimte. Knikkers sprokkelen in de gang, glijden van de trap, met de slaapkamerkleedjes varen op het gladde zeil, koprollen op het bed. Maar ook handwerken (Mariëlle), tekenen, kaarten, bouwen, spelen met auto’s en poppen, spelletjes doen en lezen, heel veel lezen. Vooral mama gaf ons dat voorbeeld. In de woonkamer stond ook de radio. Mariëlle: “Kleutertje luister, arbeidsvitaminen en op woensdagmiddag het radiokinderkoor. Met mama achter de (trap)naaimachine zongen we mee. En ’s avonds in de pyjama op de divan luisteren naar Paulus de boskabouter.” René: “Op de radio probeerde ik al vroeg Radio Luxemburg te ontvangen, en ook op woensdagmiddag een programma van Ad Visser met progressieve muziek. Ik had op een gegeven moment een taperecorder en dan nam ik de beste nummers op. Later kreeg ik die radio op mijn kamer. Die deed dienst als radio, uiteraard, voor de Clichémannetjes en De Rode Haan van de VARA, op zaterdagmiddag; maar ook als versterker voor mijn pick-upje, en voor mijn eerste elektrische gitaar. Er zat veel geluid in, wat voorbijgangers vast ook hebben gehoord. Zeker in de zomer als het raam openstond. Later ontving ik daar ook een enkel vriendinnetje.” En natuurlijk kregen we televisie. Nog voor de verbouwing, zwart-wit. In het begin alleen Nederland 1 en BRT en RTB, de Vlaamse, respectievelijk Franstalige zenders van België. Duitsland was alleen bij gunstig weer te ontvangen. Later werd het kleur en kwam Nederland 2 erbij.

Muizenissen

Op 't stoepke Bron: fam. Van Hezewijk-Sars

Niet alleen wij, maar ook de muizen voelden zich prima thuis op nummer 23. We horen ze nog lopen tussen de plafonds. Frank: “Daar konden ze heerlijk spelen. Ze gebruikten stof van de knopen van ons moeders jurken voor nestbouw. Ze kwamen binnen via de lekker warme leidingen die van de cv-kachel in het schuurtje naar het huis liepen. Het schuurtje dat overigens meer met zand gemetseld was dan met cement.”

Stoepke

En dan was er natuurlijk nog ‘het stoepke’ bij de voordeur. Vooral Frank heeft er als kleuter uren gezeten en alles wat er in de straat gebeurde vanaf dat speciale plekje aanschouwd. “Je kon er heerlijk op zitten,” weet hij nog. “Maar datzelfde stoepke was er ook de oorzaak van dat je omlaag stappend de voordeur nogal eens met veel geweld dichtdeed. Ons moeder heeft er heel wat creatieve briefjes op de deur aan gewijd. Maar helpen deed dat niet. Of maar even.” Memorabel in voordeurverband is ook het raampje in de voordeur. Dat kon open. Toen we klein waren hing er een touwtje uit waarmee we deur zelf konden openmaken. Je was pas echt groot als je met je arm door het raampje bij het slot kon en je zo binnenkwam.

Van alles te beleven

Het stoepke was letterlijk onze verbinding met de Prins Hendrikstraat. En daar viel van alles te beleven. Overdag was ie redelijk druk. De bus van 's Hertogenbosch naar Lage Zwaluwe kwam erdoor (lijn 22 van de BBA). Die stopte dan wat verderop, om de hoek, op de Keizersdijk tegenover kruidenier André van Hilst (‘AveHa’). Er kwam ook vrachtverkeer langs, waar we, dankzij de kuil vlak voor onze deur, voluit van meegenoten. Op een keer is van een vrachtauto een grote tien-literfles met zoutzuur op straat gevallen. Hoewel de fles in een ijzeren korf zat, met tussen ijzer en glas nog stro, ging ie toch kapot. De uitgebeten plek op het plaveisel is zichtbaar gebleven tot er een herbestrating was. Zo’n drie keer in de week kwam Jos de melkboer aan de deur. Mariëlle: ”Met paard en wagen. Hij verkocht al flessen, maar had achterop de kar ook een kraantje waaruit hij verse melk in de melkkoker kon tappen. Ontlastte het paard zich bij ons voor de deur, dan had mama (achteraf binnenshuis) het tju in. Ik vond het wel indrukwekkend. Vooral die krachtige straal geel vocht die maar niet ophield. Het schuim stond erop. En de lucht die het verspreidde... Om nooit te vergeten.”

Een dagelijkse bezoeker was Tinus Berende van het Sandoel. Tweemaal daags kwam ie met fiets en krukje door de stecht (tussen Blom en ons) om zijn koeien te melken. Die stonden in de wei, achter onze tuinen. Ging ie met de koeien op pad, dan wilden er ook weleens verrassingen in de stecht achterblijven. Maar dat deerde ons moeder weer minder, want de stecht was niet van ons, die was van de familie Blom. En behalve de postbode en de vuilnismannen, die de grijze emmers kwamen legen, waren er natuurlijk de bakker (bij ons Gerard van Aalst) en de slager (Boezer) die aan de deur kwamen. Huub van Strien bracht de kruidenierswaren tot op de keukentafel, waarvoor mama heel de week het bestelboekje bijhield.

Een groot jeugdmysterie was de vrijdagse kar. René: “Op vrijdagavond, rond tien voor elf, kwam ie door de dan stille straat. Een rijtuig met paard, zwart, maar één lamp, en die kwam naar men zei uit Waspik en reed naar…dat weet ik niet. Spookachtig, luguber vond ik het als ik hem langs hoorde komen. Tenminste als ik niet (stiekem) met een oortelefoontje naar de zelfgebouwde radio lag te luisteren (De Pionier 1, en later 2).”

Buurtgenoten

En dan waren er natuurlijk nog onze buurtgenoten. Tegenover ons op nummer 32 was ‘Assurantiekantoor’ Zwets. In eerste instantie woonde Oma Zwets er, begin jaren zestig kwamen zoon Harry en Jo Zwets-Baijens hier vanuit de Grote Kerkstraat wonen, met hun kinderen René, Mia, Sjaak, en Henri. Hartstikke leuk voor ons, want ze hadden allemaal ongeveer dezelfde leeftijden als wij. Mary was ‘ons nakomertje’, die is nog in de Prins Hendrikstraat geboren. Onze ouders trokken veel met elkaar op en hebben op de late avond menig borreltje met elkaar gedronken. Naast ons aan de andere kant van de stecht (nr. 21) woonden ‘Opa (Cor) en Moeke Blom’. Later kwam hier hun zoon Henk met zijn vrouw José (de Bont) wonen. Ze zetten achtereenvolgens Correke, Bart, Mietse en Marga op de wereld. Vader Cor Blom was aannemer, Henk specialiseerde zich in timmerwerk en maakte van de grote loods een timmerfabriek.

Nog wat verderop woonde aanvankelijk de familie Van Strien, met hun zonen Harry, Tony en Jozef. Die verhuisden later naar de Keizersdijk. Nog een huis verder was de garage van Expeditiebedrijf Adriaanse dat pa Bert en zoon Ad runden. René: “Ze hadden twee vrachtauto’s, een vrij grote Bedford en een kleinere Opel. Vaak werkten ze tot in de avonduren door om de inhoud van de vrachtauto’s handmatig uit- of in te laden. Soms mocht ik als zeven-, acht-, negenjarige helpen. Ik vond het het fijnste als het dozen met Blue Band-boter waren, want die kon ik precies dragen en stapelen.” Mariëlle: “Ad Adriaanse heeft ons nog enkele jaren naar onze vakantiebestemming in Oisterwijk gereden. We hadden in die jaren geen auto, dus gingen alle koffers en tassen, een grote kist met voedselvoorraad (mama nam vééél mee) en onze fietsen in de vrachtwagen. Illegaal mochten er ook nog wat kinderen achterin de met blauw zeil afgesloten bak. Nu werd ik al misselijk in een gewone auto.... dus ik was altijd héél (bleekjes) blij als we in De Rosep bij ons vakantiehuisje aangekomen waren....”

Na Adriaanse kwam het huis van Jan de Borst, en tegenover hem was de Boerenleenbank waar we onze spaarpotten lieten legen. Links daarvan boer De Bruijn en de familie Dekkers. Naast de Zwetsen woonde de familie Leijten-Kamp met hun vijf jongens en uiteindelijk nog een meisje. Daarnaast mevrouw Brejaart met naast haar de familie Spek en later de familie Kievits (Mieke en Keesje). René: “In de straat herinner ik me ook nog de familie Boelaars, die naast de smidse woonde waar nog paarden werden beslagen en ijzer werd gesmeed. Dat is waar nu het Smidshof is. Tegen de smederij stond nog een huisje dat onbewoonbaar verklaard was (bordje aan de muur). Naast Ome Zalm woonde mevrouw Heykant, dan meen ik iemand die deed aan magnetiseren (‘strijken’) en daartoe klanten ontving – erg duister --. Naast haar woonde mevrouw Redert en verderop bakker Wiercx. Nog wat verder, net voor de smederij van Heintje Rolffs zat kruidenier De Jong. Mariëlle: “Centjes in de hand en briefje mee, gingen we daar onze eerste boodschapjes doen.”

Speelstraat

Kinderen uit de Prins Hendrikstraat tijdens carnaval in 1958. Familie Van Hezewijk, Boelaars (de "Boelies") en Spek.

Wie kinderen zegt, zegt spelen. Ook in de Prins Hendrikstraat. We deden dat met de Zwetskes, de Leijtens, die van Spek en van Kievits, de Boelies. Verstoppertje spelen met de buut in het portiek van Zwets. Schipper mag ik overvaren op den dam voor de garage van (alweer) Zwets. We hielden rolschaatswedstrijden en kenden iedere omhoogstekende tegel waar we omheen moesten manoeuvreren. Lag er sneeuw dan hielden we sneeuwbalgevechten, gleden we eindeloos bij mevrouw Redert met de slee naar beneden en maakten we de gladste glijbanen. Beneden was een garage waar een groenteboer of bakker zijn bestelwagen parkeerde en die was weer niet zo blij met al die gladde banen.

Irma: “Op wat latere leeftijd veranderde het buitenspelen in andere ‘wedstrijden’. Bijvoorbeeld wie had met Koninginnedag het eerst de vlag buitenhangen? Wij of de Zwetsen? Aangezien je de vlag pas bij zonsopgang mocht uitsteken, was het zaak om er ’s morgens vroeg bij te zijn. Helaas was Sjaak ons meestal te snel af. Later op de dag was er dan de rivaliteit van de autorally van het Oranje-comité. Een combinatie van routepuzzels, fotozoektocht en denkpuzzeltjes. We waren bloedfanatiek. De laatste jaren bestond ons ‘dreamteam’ uit een bundeling van krachten van de nummers 23 en 32: Bert van den Kieboom voorin met de routebeschrijving, Mary rechts achterin speciaal voor de foto’s, ons moeder links achterin ook voor de foto’s, ik achter het stuur en iedereen voor de puzzeltjes. Meestal waren we redelijk succesvol, één keer hadden we zelfs de eerste prijs. De jongens Zwets met wisselende passagiers waren onze grootste tegenstanders.”

Verbonden met ’t Veer

Bron: fam. Van Hezewijk-Sars

Ze waren dan wel geen echte Verenaren onze ouders, maar ze wisten zich helemaal met het dorp te verbinden en hebben van alles voor en in die samenleving gedaan. Papa heeft er zelfs in april 1980 een lintje (Ridder in de Orde van Oranje-Nassau) voor gekregen. Want hij werkte niet alleen 34 jaar op het gemeentehuis (van commies, via hoofcommies tot gemeentesecretaris), maar ook thuis in zijn vrije tijd kon je hem typend achter de tafel tussen de stapels mappen uittekenen. Toen papa in december 1980 met pensioen ging, zei Burgemeester Schouten in zijn toespraak afscheid te nemen van ‘een bezige bij, een werker bij uitstek, voor wie lange dagen niet telden’ en ‘een continue doener, aan wie Raamsdonk veel te danken heeft’.

Hij doelde daarbij op zijn vele bestuursfuncties, zoals secretaris-penningmeester van de Katholieke Gezinszorg, penningmeester van het Oranje-comité, Secretaris van het Wit Gele Kruis/Kruisvereniging Geertruidenberg-Raamsdonk, secretaris-penningmeester van de Katholieke Kulturele Kring, bestuurslid van het Kerkbestuur, secretaris van het Schoolbestuur; en dat alles vaak tientallen jaren lang, liefst op de achtergrond, ‘maar o zo aanwezig’, volgens de burgemeester.

Raadslid Pagie karakteriseerde hem als ‘een behulpzame stille vakman, klein van postuur, maar groot in zijn vak’. “Vooral uw eenvoud sierde u; u houdt niet van afstand, uw deur heeft altijd voor iedereen opengestaan” en “Ik denk dat vele inwoners u kennen, lopend met een dikke aktentas in de hand door de Hoofdstraat. Vele dossiers hebt u van het Heereplein naar de Prins Hendrikstraat gesjouwd en vele mappen van huis naar het gemeentehuis.”

En ook mama zette zich op een speciale manier in voor ‘t Veer. Heel ongebruikelijk en vooruitstrevend voor die tijd voor een getrouwde vrouw, maar in maart 1960, Frank zat nog niet op de kleuterschool, verving ze voor het eerst wegens ziekte Juffrouw Pennings aan de Meisjesschool en er zouden nog vele vervangingen volgen. Aan de Theresiaschool, de Theodorusschool en zelfs de lagere school in Raamsdonk. Ze wisten haar met regelmaat te vinden. In 1968 kreeg ze een vaste aanstelling aan Mavo De Bliënborch, waar ze onder andere Duits en Biologie gaf en waar ze tot 1984 zou werken. Toen stopte ze vanwege gehoorproblemen. Mama vond het heerlijk om aan school te staan. Ook al had ze een druk leven met vier kinderen en een man die maatschappelijk heel actief was en wat van haar ook het nodige vroeg. Naast dat alles was ze tientallen jaren penningmeester van de Zonnebloem. Na de watersnoodramp in 1953 stond ze samen met anderen aan de wieg van deze Veerse afdeling. En na haar afscheid van de Mavo pakte ze haar wekelijkse vrijwilligerswerk bij de bibliotheek op. Dat zou ze nog twaalf jaar doen (tot 1996).

Opening Wit Gele Kruisgebouw Bron: fam. Van Hezewijk-Sars
Bron: fam. Van Hezewijk-Sars
Rinus Vissers, Theo Gijsman, Jan Verschure, Harry Verschuuren, Corry Broeders, Nettie van Hezewijk - Sars, Marian van Dongen, Dhr. T. Pigmans en Rinus Vissers.

En wij?

En wij, de kinderen? We vlogen uit om te studeren. We raakten verliefd en (in sommige gevallen) getrouwd. Alle vier gingen we elders wonen. Maar onze jeugdherinneringen liggen daar waar we knikkers haalden bij Van Diëen, brood en snoep bij Wiercx, pennen en boekjes bij Van Bavel, pleisters en dropjes bij De Bont (later Haafje), knopen en ritsen bij Hopmans. Allemaal in onze eigen straat! Alleen de schoenen van Van den Meijdenberg sloegen we over voor de modernere varianten van Piet de Jongh op de Keizersdijk. Op zondagochtend liepen we – dubbeltje in de hand - helemaal naar het Poststraatje om bij Mieke van Drunen (alias Mieke Spek) snoep uit te zoeken. En net als alle Veerse kinderen haalden we friet bij Timmies, gemalen drop bij Verhulst en ijs met wafels bij Jamin.

25-jarige bruiloft in 1973 Bron: fam. Van Hezewijk-Sars

Al woont er niemand van ons nog in ’t Veer, het voelt nog steeds heel goed om van tijd tot tijd eens langs al die bekende plekken en door ‘onze‘ Prins Hendrikstraat te lopen. Die straat uit onze jeugd, waar we – we hebben ons ingehouden – een boek over zouden kunnen schrijven ... 


Geschreven door Mariëlle van Hezewijk mede namens René, Irma en Frank