Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Tachtigjarige Oorlog verwoest Oisterwijk

Oisterwijk geplunderd door dan weer Hollanders en dan weer Spanjaarden

Jan Franken heeft in het boek “Oisterwijk, een geschiedenis van meer dan 800 jaar” een uitvoerige beschrijving gegeven van de Tachtigjarige Oorlog in Oisterwijk. Udenhout en Biezenmortel waren deel van Oisterwijk. Met toestemming van het bestuur van Heemkundekring De Kleine Meijerij volgen hier passages uit die beschrijving, aangevuld met kleine lezenswaardige verhaaltjes.

In de ochtend van 16 april 1572 was heel Oisterwijk in rep en roer. Er werd op de deur van de Oisterwijkse pastorie gebonsd: “Vannacht is de pastoor van Haaren vermoord’. De Oisterwijkse pastoor spoedde zich naar Haaren. Daar aangekomen trof hij rondom de pastorie een massa volk aan, verbaasd, verschrikt en verontwaardigd. De Norbertijner pastoor lag op zijn kamer in een grote plas bloed. Het hoofd was afgehouwen, de oren en neus afgesneden en de ogen uitgestoken. Op de kalkmuur stond geschreven: “Dit hebben de geuzen van Den Briel gedaan”.

Het ergste maakte het de hertog van Holsteijn. Zijn duizenden ruiters hadden in oktober 1572 maar liefst 200 wagens bij zich om de hele Vrijheid van Oisterwijk leeg te roven: niet alleen haver, maar ook gerst, rogge en boekweit. Men stal alle linnen, wol en alsof het nog niet genoeg was ook kleren, meubels, potten en ketels. Maar vooreerst bleven de ruiters om de bederfelijke waren op te eten. Hun aantal overtrof het aantal ingezetenen van Oisterwijk verre. En dat was niet eens de vijand. Het waren de eigen zuidelijke troepen. Op Allerheiligen hadden de Oisterwijkers er genoeg van en hebben de inwoners verzet geboden waarbij enkele ruiters geslagen zijn. Voor het eerst in de Meierij zijn daarbij de boeren uit de omliggende dorpen te hulp geschoten. Kort daarop vertrok de ruiterij naar Duitsland.

Op donderdag na Sint-Agatha-avond (4 februari) kwamen twee- tot driehonderd geuzen uit Geertruidenberg naar hier. Ze hadden in Tilburg geslapen en vonden ’s morgens de draaibomen bij de toegang tot Oisterwijk onbemand. Het was donderdag en de meeste weerbare mannen waren naar de markt in Den Bosch. De branddreiging en moordpartij werd uitgevoerd en daarbij vonden waarschijnlijk vijftien inwoners de dood. Onder hen een borgemeester (belastinggaarder), een kind en een priester. Van de laatste sneden zij oren, neus en kruin af. De soldaten reden te paard de huizen binnen, terwijl ze riepen: gelt, gelt, terstont, wij willent hebben of wij sullen u doodschieten. Veel burgers reikten zelf hun kostbaarheden en lakense stoffen aan. Van de stoffen namen ze de beste, vooral die al geverfd waren, en de rest lieten ze liggen in de huizen die ze daarop in brand staken. Wel 130 huizen werden in de as gelegd. Vervolgens gingen ze naar het Catharinaklooster, waar ze alle sloten openbraken, de nonnen stripten om te zien of ze geen geld onder hun kleren en sluiers verborgen, waarna ze de vrouwen half gekleed de sneeuw injoegen. Een oude, halfblinde non werd in het water gesmeten en bij hun aftocht staken ze het klooster in brand. Van het klooster bleef alleen het poortgebouwtje overeind staan. Verder namen de plunderaars veel schoone beesten mee en ook drie jonge nonnen, die later of gevlucht of vrijgelaten zijn. In totaal werden zestien gijzelaars meegenomen, waaronder ook twee priesters. De 70-jarige priester Rochus werd opgehangen in het bijzijn van de andere gijzelaars. De priester Anthony is doodgeschoten nadat hij eerst gemarteld was.

Het jaar 1577 leek vrede te brengen. De garnizoenen van de Spaanse overheid trokken weg. Dat gaf soldaten uit Holland de gelegenheid om van het ene naar het andere dorp te trekken en eten en geld te eisen. In juni 1577 kwam het vaandel van Bertholt Enthens de Mentheda, in dienst van Oranje, naar Tilburg. Het telde een kleine honderd soldaten, twaalf of dertien vrouwen, zes knechten, vier kinderen, een zoetelaar (een vrouw die het leger volgde en drank, voedsel en kleine benodigdheden mocht verkopen) en een provoost (militaire politie). Na 33 dagen raakte Tilburg verlost van dit legertje. Het trok door naar Berkel en Udenhout. Tilburg was in die 33 dagen 2685 gulden kwijt om het leger te onderhouden.

In de jaren daarna cirkelden in het Kwartier van Oisterwijk de Staatse legers onder bevelhebber graaf Hohenlohe en de legertrossen van Parma om elkaar heen. Toen beide legers weer naar eigen contreien terugtrokken, bleef voor de koning het regiment van kolonel Houtepen in de Meierij achter. Een van zijn vendels legerde hij in Oisterwijk. Dat was reden genoeg voor de Staatse bezetting van Breda om in 1579 langs te komen en de Vrijheid van Oisterwijk weer leeg te roven. De geuzen versloegen de paar honderd man van het vendel, namen een vaandrig en enkele mensen als gijzelaars mee om losgeld te kunnen eisen. Onmiddellijk kwam Houtepen met al zijn regimenten naar Oisterwijk en hield er acht weken verblijf. In die tijd liet hij de omwalling versterken met hekken totdat er in de verre omgeving geen boom meer te vinden was. Daarop liet hij de Vrijheid achter en vertrok naar Eindhoven. Oisterwijk was nog altijd een ruïne van bouwvallen en afgebrande huizen.

Een balk uit een van de verbrande huizen vermeldt in een inschrift dat deze balk bij de herbouw in 1601 opnieuw gebruikt is. De herbouw was dus zeventien jaar later.

Zodra Houtepen Oisterwijk verliet kwam er een Staats leger van 7000 man onder De la Guarde naar de Vrijheid Oisterwijk. Ze hadden gevochten in Tilburg en daar het kasteel op de Hasselt verwoest. De bevolking van Oisterwijk vluchtte op 9 juni de hei op en verstopte zich in de bossen van Wippenhout, Balsvoort en De Logt bij de Oirschotse Dijk. Het geuzenleger trok het nagenoeg verlaten Oisterwijk in en hield daar huis. Er was niets meer te halen, zodat ook de omliggende dorpen het nu moesten ontgelden. De soldaten hadden wagens meegebracht om alle geplunderde goederen te kunnen vervoeren. In Oisterwijk zelf was de kerk doelwit. Pas nu vond in Oisterwijk de beeldenstorm plaats. Niet alleen moesten beelden, altaren, altaarstukken en schilderijen het ontgelden, alle stoelen en kasten werden kapotgeslagen en van het orgel bleef niets bruikbaars over.

Hohenlohe, de legermaat van Willem van Oranje, had in 1585 geprobeerd bij verrassing Den Bosch in te nemen. Dat was mislukt. Maurits liet in 1587 Hohenlohe opnieuw Den Bosch bedreigen. Dit keer was Hohenlohe erop uit om heel de omgeving van de stad tot Oisterwijk toe te verwoesten en plat te branden. Op 11 juni vluchtten de Oisterwijkse boeren met hun vee naar de bossen bij de Oirschotse Dijk. Komend van Loon op Zand viel Hohenlohe de Vrijheid binnen en richtte zich vooral op de kerk. De lindeboom die voor de kerk stond werd omgehakt en gebruikt als stormram om bij het goud en de wijn te komen. De kerk en de toren werden in brand gestoken met pektonnen. Bij de kapel van Maria ter Linde gebeurde hetzelfde en de hele Vrijheid raakte in brand. In Den Bosch was de brand van Oisterwijk goed te zien. Voor de derde keer brandden er ongeveer 150 huizen uit.