Swartmaekers bende
Tussen 1690 en 1715 werd Brabant geteisterd door twee grote benden, de Swartmaekers en de Moskovieters. Deze benden bestonden veelal uit arme plattelandsbewoners die in de marge van de lokale samenleving verkeerden en verder ontworteld waren door militaire dienst. Deze groeperingen waren duidelijk regionale benden, die nieuwe leden rekruteerden uit de bevolking van de gebieden waarin ze opereerden. Hun succes was in belangrijke mate gebaseerd op kennis van de situatie ter plaatse en lokale contacten. De bende van de Swartmaekers dankte de naam aan het feit dat ze hun gezichten zwart maakten, zodra ze op rooftocht gingen. De Swartmaekers dreigden met moord, brandstichting en mishandeling, niet zelden brachten ze dit ook in praktijk. Een overval verliep volgens een vast patroon. De bendeleden spraken ’s avonds laat af bij een huis dat ze wilden overvallen. Tevoren hadden ze hun gezicht zwart gemaakt met roet, buskruit of vet van een koekenpan. Met een paal werd de voordeur ingeramd, de bewoners werden gekneveld en gedwongen de bergplaats van hun geld of kostbaarheden te vertellen en vervolgens werd hun boerderij “gespoeljeerd” ofwel geplunderd. Dit overkwam ook Jan van Oosterhout uit den Udenhout in de Liessert (in den Brand nabij de Knijperij). De families van Adriaan van Iersel en die van Lijske, de weduwe van Freijs Claas Verhoeven uit Biezenmortel, die in de Prinsenhoeve aan de Hooghoutseweg woonden, brachten het er na een overval van de Swartmaekers iets beter vanaf. De bende werd bij hen in de kraag gegrepen en overgebracht naar de gevangenpoort in Den Bosch waar ze berecht zouden worden. (Zie ookUnentse Sprokkels 6, blz. 49 t/m 55.)