Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Steunt de uitgeslotenen

Een arbeidsconflict in de Rijense leerindustrie in 1917

De inflatie loopt steeds verder op. De lonen van veel mensen kunnen de prijsstijgingen niet meer bijhouden. In diverse bedrijfstakken worden looneisen gesteld en met staking gedreigd. In deze tijd treden ook de vakbonden weer op de voorgrond. Bij de NS is al resultaat geboekt, maar er staat in ons land nog meer op stapel en misschien wordt het nog een hete herfst. Hoe ging dit vroeger eigenlijk? Voor die vraag gaan we terug naar februari en maart 1917, naar het eerste arbeidsconflict in de Rijense leerindustrie.

Er waren in Rijen toen twee grote leerfabrieken. De ‘NV Lederfabriek Noord-Brabant’ stond in de Julianastraat en de ‘NV Nederlandsche Stoomlederfabriek Ouwe Reijen’ lag aan de Stationsstraat. In de volksmond de ‘Noord-Brabander’ en de ‘Nederlander’. De Eerste Wereldoorlog woedde in alle hevigheid en door de mobilisatie van het Nederlandse leger en de oorlog in de buurlanden was de behoefte aan leer voor paardentuig en soldatenlaarzen enorm gestegen. Er werden door de fabrikanten grote winsten gemaakt. Maar de Rijense werknemers in de fabrieken merkten daar niet veel van, hun lonen stegen niet mee.

Een huishoudboekje uit 1917

Een huishoudboekje uit 1917, bron: De Schoen- en lederbewerker

Er was dan ook ontevredenheid over wat er in het wekelijkse loonzakje zat. Volgens de arbeiders op de ‘Nederlander’ die in ‘de kalk’ werkten kregen zij 15 tot 16 cent per uur en de ‘vlezers’, die toch vaklieden moesten zijn, ontvingen een uurloon van 17 tot 18 cent. Aan de chef machinist, die tevens monteur was, werd 21 cent betaald. Daarnaast werkten velen tegen stukloon en zij kregen niets uitbetaald tijdens wachttijden wanneer er onvoldoende werk was. Hiermee zouden deze Rijense looiers bij een 60-urige werkweek amper uitkomen op een weekloon van f 12,-. Dit was aanzienlijk minder dan wat er op leerfabrieken in andere dorpen en steden werd betaald. Ondertussen waren de prijzen voor het levensonderhoud door de oorlog flink gestegen. De wekelijkse kosten voor een gemiddeld arbeidersgezin (man, vrouw en vier kinderen), waren voor de oorlog nog f 12,24 en stegen in 1917 naar f 17,53. En in dit huishoudboekje was niet eens rekening gehouden met aankoop van vlees, middelen bij ziekte, vervanging van huisraad, verzekering, ontspanning en ‘traktement voor den man’, school en godsdienstonderwijs. De situatie in Rijen was onhoudbaar, dit moest wel tot een conflict leiden.

De RK Schoen- en lederbewerkersbond

Enkele maanden voor het uitbreken van het arbeidsconflict was er in Rijen een afdeling van de RK Schoen- en lederbewerkersbond ‘St. Crispinus en St. Crispinianus’ opgericht. Dat was vrij laat want in veel omringende plaatsen met schoen- en leernijverheid hadden ze zo’n afdeling al jaren. Het was een doorn in het oog van het dagelijks bestuur van de bond in Kaatsheuvel dat in de sterk toegenomen leerindustrie in Rijen de arbeiders lange tijd niet georganiseerd waren. Ze kaartten dit aan in een brief naar de bisschop van Breda. Hierin vroegen zij of hij de steun van de plaatselijke geestelijkheid wilde inroepen als “een onmisbare en machtige factor” om tot een bondsafdeling te komen. Na verschillende propaganda-avonden was de bijeenkomst op 8 oktober 1916 succesvol. In de Harmoniezaal, waarbij bondsvoorzitter Roestenberg persoonlijk aanwezig was, gaven zich 29 nieuwe leden op. Zij werkten op de ‘Nederlander’ en op de ‘Noord-Brabander’ en dachten nu eindelijk een vuist te kunnen maken. De contributie van de bond bedroeg 25 cent per week bij een weekloon van f 12,- tot f 12,50. Bij dit weekloon kreeg het bondslid dan een bedrag van f 8,64 tot f 9,- uitgekeerd bij werkloosheid en van f 9,60 tot f 10,- bij uitsluiting.

Strijd om het verenigingsrecht

Titelpagina van de Schoen- en Lederbewerker

Maar het verenigingsrecht moest in het looiersdorp wel bevochten worden. Toen de nieuwe vakbondsleden in februari 1917 aanklopten bij hun directeuren om de lage lonen in de Rijense fabrieken aan te kaarten, kregen ze direct nul op het rekest. Niet alleen de looneisen werden van tafel geveegd, ook het feit dat ze lid waren geworden van de bond werd door de heren als ongewenst bestempeld. Sterker nog directeur Kanters van de ‘Noord-Brabander’ eiste op straffe van ontslag dat de looiers in zijn fabriek hun lidmaatschap opzegden. Bang voor represailles verlieten deze arbeiders en bloc de vakvereniging. De vakbondsleden op de ‘Nederlander’, lieten zich niet intimideren. Het ledental daar was gegroeid tot 32. Directeur Delhalle van de ‘Nederlander’ stond een onderhoud met bondsvoorzitter Roestenberg toe. In het gesprek leek de directeur volgens de bondsvoorzitter niet onwelwillend. Maar enkele dagen na dit gesprek liet Delhalle zijn ware gezicht zien. Zijn georganiseerde arbeiders kregen te horen dat zij konden kiezen tussen het vakbondslidmaatschap of ontslag. Omdat de arbeiders kozen voor de vakbond werden ze op 12 februari 1917 met dertig tegelijk ontslagen. Er bleven zo op de ’Nederlander’ onvoldoende mannen over om het werk te doen en de fabriek startte een wervingsactie. De bond deed toen een ernstig beroep op de looiersgezellen in Rijen en omgeving om op de ‘besmette’ fabriek geen ‘onderkruipdiensten’ te verrichten.

De rol van de pers

NV Nederlandsche Stoomlederfabriek Ouwe Reijen in de Stationsstraat in Rijen

Ook in die tijd werd door de betrokken partijen de pers gebruikt om hun standpunten naar voren te brengen. De strijd op papier werd gevoerd in de ‘Schoen- en lederbewerker’, het tweewekelijkse periodiek van de bond en het ‘Dagblad van Noord-Brabant’. De Schoen- en lederbewerkersbond gebruikte het eigen orgaan voor steun aan de ‘uitgeslotenen’ en propaganda. Delhalle schroomde niet om in de regionale pers anonieme briefschrijvers te gebruiken om zijn kant van het verhaal voor het voetlicht te brengen. In de landelijke pers kreeg het conflict volop aandacht. Zo was ‘Het Katholieke Volk’ van mening dat “de werkgevers, die in dezen tijd nog zoo bruut het organisatierecht hunner arbeiders durven te miskennen, eene gevoelige les moeten ontvangen”.

Een opbloeiend arbeidersbewustzijn

Naar aanleiding van de uitsluitingskwestie in Rijen organiseerde de bond op 4 maart een nieuwe propagandavergadering. Tijdens deze bijeenkomst ‘herpakten’ de arbeiders van de ‘Noord-Brabander’ zich en 36 van hen werden opnieuw lid van de bond. En dit terwijl ze van te voren van hun directeur Kanters hadden gehoord dat lidmaatschap tot ontslag zou leiden. De looiers van de ‘Noord-Brabander’ konden zich niet verenigen met een directeur die het organisatierecht ontkende. Dat zij ‘onderkruiperswerk’ moesten verrichten voor ‘de Nederlander’ was hen ook een doorn in het oog. Door gebrek aan ‘vlezers’ op de ‘Nederlander’ werd dit werk voor deze fabriek op de ‘Noord-Brabander’ gedaan. Op 7 maart stonden ook de vakbondsleden van de ‘Noord-Brabander’ op straat. Ze kwamen op voor hun recht om zich te verenigen en zo was er in Rijen in korte tijd op de twee grote leerfabrieken een arbeidersbewustzijn ontstaan dat voorheen in het dorp nog ongekend was.

Steun uit heel Nederland

Steunbetuiging voor de Rijense leerlooiers, bron: De Schoen- en lederbewerker

Beide directeuren, Kanters en Delhalle, die elkaar ook privé kenden, hielden halsstarrig vast aan het ontkennen van het verenigingsrecht van arbeiders dat inmiddels in Rijen ook door de geestelijkheid was goedgekeurd en werd bevorderd. De ontslagen Rijense leerlooiers kregen zowel morele als financiële steun uit het gehele land. Tussen maart en juni kwam er uit alle vakbondsgelederen het niet onaanzienlijke bedrag van f 1747,54 binnen bij het bondsbestuur in Kaatsheuvel. Uiteindelijk vonden de ontslagen arbeiders, vaak onder betere arbeidsvoorwaarden, werk op andere leerfabrieken. Door te posten bij de twee ‘besmette’ bedrijven werd door de bondsleden zoveel mogelijk voorkomen dat ‘onderkruipers’ het werk daar gingen overnemen. Uiteindelijk verliep de strijd en waren alle bemiddelingspogingen mislukt. De Schoen- en lederbewerkersbond ging over tot een boycot van de twee fabrieken. Dit laatste kon echter door de bestuurders van de bond niet volgehouden worden en ze kozen na verloop van tijd voor een meegaande houding richting de directies. Hiervoor werd het hoofdbestuur in oktober 1919 op het matje geroepen door de afdeling Rijen, omdat het geweigerd had om twee leden van de bond te royeren, die ondanks de boycot op de besmette leerfabrieken waren gaan werken. De verzoenende houding van het hoofdbestuur werd door de leden van de afdeling Rijen, die voor hun recht een zware strijd hadden gevoerd en offers hadden gebracht, niet gewaardeerd.

Handvlezers aan het werk op NV Lederfabriek Noord Brabant in de Julianastraat in Rijen

Tijden veranderen, maar ook daarbinnen herhaalt de geschiedenis zich vaak. Ook nu draagt oorlog bij aan toenemende inflatie. De lonen blijven achter en compensatie moet opnieuw worden ‘bevochten’. Wat zal de rol van de vakbond zijn? Het verenigingsrecht kan niet meer worden ontkend, maar de bonden hebben nu andere problemen. Het belang wordt minder gezien en het ledenaantal is teruggelopen. Zal de ‘strijd’ nu soepeler verlopen dan in 1917?


Tekst: Kees van der Heijden

Fotoredactie: Piet Weterings

Bronnen: www.heemkringmolenheide.nl; (Beeld)archief Heemkring Molenheide; www.Delpher.nl; De Schoen- en lederbewerker (Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam); Stadsarchief Breda (archieven bisdom); Rijen, Groei, Ontstaan, Ontwikkeling; Jos van Meeuwen, Zo rood als de roodste socialisten.

Dit artikel is in oktober 2022 in Weekblad Gilze-Rijen verschenen als themapagina van Heemkring Molenheide.