Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Spreuken, kalenderwijsheden

In de loop van vele jaren werd de kalender Dorpsleven Udenhout verrijkt met wijsheden:


  • Aalmoezen geven maakt niet arm.
  • Als de boer gaat melken, weet de buurman hoe laat het is.
  • Als ge alles goed vindt, kunde nog wel mee d’n duvel accorderen.
  • Als ge mee gekken omgaat, hedde niks aan oew eigen verstand.
  • Als ge met de armoe geen raad weet, is ’t niet werd dè ge’t het.
  • Als ge perziken wilt hebben en houwen, dan moet je twee bomen hebben, een jonge en een ouwe.
  • Als de haan kraait buiten tijd, houdt u op regenweer bereid.
  • Als het regent voor 8 uren, zal ’t den gansen dag niet duren.
  • Als liefde keert in haat, wordt het een duivels kwaad.
  • Als niet komt tot iet, kent iet zichzelve niet.
  • Armoe is geen schande, maar wel ongemak.
  • Armoede zoekt list, die ze heeft voelt ze bist.
  • As ‘t regent dur un pötje (opening in de wolken) dan regent ut saoves op uw snötje
  • Beter eene keer weelde as altèd èèrmoej (een “verontschuldiging” voor een te grote uitgave)
  • Bij de(n) die(ë) staoi den baskwiel aachter de deur (eerst wordt de vriend(in) op geld en goederen (of aantal koeien) gewogen voordat de verkering begint, Udenhoutse boerenjongens stonden zo in de omliggende dorpen bekend)
  • Dat van een ekster komt leert huppelen.
  • "De beste voortplanting is de voortplanting des geloofs", zei de suikeroom, en hij bleef zijn hele leven vrijgezel.
  • De boerenknechten bezigden het volgende schietgebedje: Dun melkske bid vur ons, en hier en daor ‘nen brok ontferm u onzer (doelend op de zuinigheid van hun baas)
  • Dè is er een(e) mee veul mos aon z’n knieën (hij/zij is rijk)
  • De kat en de vrouw horen onder de schouw, de man en de hond gaan samen rond.
  • De pan is voor alleman, behalve die er niet aan kan.
  • Den lesten drop is den boterknop.
  • Die alleen op hoop leeft, sterft van honger.
  • Die geeft wat hij heeft, is waard dat hij gebrek heeft.
  • Die koopt wat hem lief is, moet later verkopen wat zijn gerief is.
  • Die rookt en die bijen houdt, die ziet zijn geld vliegen.
  • Die zijn eigen tuintje wiet, ziet het onkruid van een ander niet.
  • Distels en doornen steken zeer, kwade tongen nog veel meer.
  • Donder in ‘ne kale boom: heel de winter ‘ne waterstroom.
  • Donder op een kale tak vult met koren schuur en zak.
  • Door kleine raampjes kan ook de zon schijnen.
  • Draaiende wind is staande weer.
  • Een boer en een zog hebben nooit genog. Een heer en een beer lusten altijd meer.
  • Een fout zieden ie veur dè ge se gemaakt hebt.
  • Een gewillig paard mag niet hard drijven.
  • Een goede ploeg op zwarte grond geeft voedsel genoeg voor ieders mond.
  • Een jonge ooi en een oude ram gift ieder jaar een lam.
  • Een kat zweet nog wel als ze zit te kakken.
  • Een katje haffelde groot, un huntje haffelde dood (kinderen mogen wel met katjes spelen en dragen (sjouwen of haffelen) maar jonge hondjes moeten ze met rust laten)
  • Een lege korf zorgt goed.
  • Een paardentand en een vrouwenhand mogen nooit stil staan.
  • Een slecht najaar geeft een vet kerkhof.
  • Eieren of jong of de kloek van nest (wordt gezegd als iemand te lang treuzelt).
  • Ene baand en ene wis meude halen waar het is, maar uit de pastoor zijn hof, des 'n bietje te grof.
  • Een gebedelde penning is beter dan een gestolen daalder.
  • Er is geen water of het wordt wel eens troebel.
  • Er is niemand zo gek of hij zegt wel eens een wijs woord.
  • Er zijn geen goede advocaten als er geen slechte mensen zijn.
  • Er zijn hele veel koeien, die vergeten zijn dat ze kalf zijn geweest.
  • Ge moet oew eigen nie utkleejen vur de ge naor bed gaot (niet te vroeg in je leven alles weg geven aan de familie, want nadat je alles hebt weggegeven zie je niemand meer)
  • Geen kruis geen kroon, geen strijd geen zegen.
  • Geld binnen krijgen is geen kunst, maar geld binnen houden.
  • Geld en goed. Eb en vloed.
  • Gemak vaart niet lang.
  • Gods zegen is zowel in water als in wijn.
  • Goed ingespannen is half gereden.
  • Goed weer voor onze knecht: hij moet werken of bevriezen.
  • Goeie grond kunde beter kopen as kaoie grond krijgen.
  • Heet ijzer en molenstenen worden nooit gestolen.
  • Het aangroeien van een nagel is een varkensdracht (duurt beide 115 dagen).
  • Hij geleuft pas in unnen heilige as die vurrum stoai te springen (hij neemt dus niet alles zomaar klakkeloos aan)
  • Hij hee al gescheten vur dé wij ons broek los hebbe (hij is iedereen te vlug af)
  • Hij ziet oe al op törp aankomen (uiteindelijk wordt hij er beter van)
  • "Ieder zijn meig", zei de boer, en hij at vijgen met de riek.
  • In een huwelijk mag men kijven, maar de liefde die moet blijven.
  • In het Land van Kleef (Loon op Zand) zijn ze meer van den heb dan van de geef.
  • Klein en dapper is beter dan groot en niet wakker.
  • Kouwen dooi is behouwen dooi.
  • Kromme voren dragen het meeste koren.
  • Kraakijs is geen breekijs.
  • Krabt de kat zich achter de oren, ’t zal gaan sneeuwen als nooit tevoren.
  • Laat niet staan tot morgen wat ge heden een ander kunt laten doen.
  • Liefde kan slechts met wederliefde betaald worden.
  • Liever gezwegen dan van praten hinder gekregen.
  • Lui en lekker en veul meugen zijn drie dingen die niet deugen.
  • Lui zweet is gauw gereed.
  • Mee 'n vrouw uit de hei en een koeike uit de klei, dan kunde boeren.
  • Met anderhalve man en een kreupel paard kunde geen mallejan door het bos trekken.
  • Negen dagen jagen, negen weken dragen, negen dagen stekeblind, dan een ziende kattekind.
  • Nering is geen erfgoed.
  • Niemand kan twee heren dienen, of ze moeten bei dezelfde pap lussen.
  • Onweer op het kale hout brengt een voorjaar nat en koud.
  • Op de vraag “Hoe gaoi ‘t?” werd gezegd: “Vur de koffie niks en nao de koffie ‘n bietje”
  • Ouwe liefde roest niet.
  • Schijnt de zon door een pötje (opening in de wolken), dan regent ‘t ’s avonds op oew snuitje.
  • Schijnt de zon door een spleet, mèrrege regent ’t op oew reet.
  • Strenge heren regeren niet lang.
  • 't Is Gods weer en Gods wil, ga dus door en zwijg stil.
  • Unne dreuge mert is geld werd es’t in april mer règenen wil (droog weer in maart geeft een goede oogst)
  • Unne pèèrdentaand en un vrouwenhaand meugen nooit stil staon (de paarden en de vrouwen doen het werk)
  • Van un schoon taoffel kunde nie eten (hard kunnen werken is belangrijker dan schoonheid)
  • Veel gekakel op stok geeft weinig eieren in het hok.
  • Vlijt brengt brood, maar traagheid nood.
  • Voor een vlugge moete zwijgen, voor een luie moete werken.
  • Vroeg rijp, vroeg rot. Vroeg wijs, vroeg zot!
  • Waar niks staat, kan niks groeien.
  • Wat een burger niet kan begrijpen en van wanten niet weet, doet de boer op z’n duimpje, zo gemak als een scheet.
  • Wie glorie wil moet pijn lijden.
  • Wie niet goed is voor z’n eigen, deugt voor geen man.
  • Wie uitstelt tot morgen, bezwijkt onder de zorgen.
  • Wie zalig wil sterven, moet zijn rechten laten erven.
  • Wie zichzelf bewaart, bewaart geen rotte knuisten.
  • Wie zijn hond uitlaat, leert zijn buren kennen.
  • Wie zijn vrouw heeft meegenomen is nooit te laat thuis gekomen.
  • Zondags werk gedijt niet.
  • Zorgen voor morgen komt steeds een dag te vroeg.