Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Spreekwoorden

Hij ziet oe al op törp aankomen (uiteindelijk wordt hij er beter van)

Hij hee al gescheten vur dé wij ons broek los hebbe (hij is iedereen te vlug af)

Hij geleuft pas in unnen heilige as die vurrum stoai te springen (hij neemt dus niet alles zomaar klakkeloos aan)

Bij de(n) die(ë) staoi den baskwiel aachter de deur (eerst wordt de vriend(in) op geld en goederen (of aantal koeien) gewogen voordat de verkering begint, Udenhoutse boerenjongens stonden zo in de omliggende dorpen bekend)

Beter eene keer weelde as altèd èèrmoej (een “verontschuldiging” voor een te grote uitgave)

Van un schoon taoffel kunde nie eten (hard kunnen werken is belangrijker dan schoonheid)

Un katje haffelde groot, un huntje haffelde dood (kinderen mogen wel met katjes spelen en dragen (sjouwen of haffelen) maar jonge hondjes moeten ze met rust laten)

Ge moet oew eigen nie utkleejen vur de ge naor bed gaot (niet te vroeg in je leven alles weg geven aan de familie, want nadat je alles hebt weggegeven zie je niemand meer)

Unne pèèrdentaand en un vrouwenhaand meugen nooit stil staon (de paarden en de vrouwen doen het werk)

Op de vraag “Hoe gaoi ‘t?” werd gezegd: “Vur de koffie niks en nao de koffie ‘n bietje”

Luie zweet is gauw gereed

Unne dreuge mert is geld werd es’t in april mer règenen wil (droog weer in maart geeft een goede oogst)

De boerenknechten bezigden het volgende schietgebedje: Dun melkske bid vur ons, en hier en daor ‘nen brok ontferm u onzer (doelend op de zuinigheid van hun baas)

As ‘t regent dur un pötje (opening in de wolken) dan regent ut saoves op uw snötje

Een kat zwit nog wel as ze zit te kakken (over luiheid gesproken)