Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Piet Gerrits

Piet Gerrits
Piet Gerrits in burgerkleding. Collectie Regionaal Archief Tilburg.
Algemene informatie
Volledige naam Petrus Johannes Gerrits
Geboren 29-01-1896, Gilze
Overleden 29-05-1947, Vught
Nationaliteit Nederlander
Beroep NSB-politieagent

Gerrits, Petrus ‘Piet’ Johannes (geb. 29-01-1896 Gilze – gest. 29-05-1947 Vught), politieagent en NSB-er. Zoon van Pieter Gerardus Gerrits (1853-1941) en Maria Theodora Schouten (1853-1941). Op 03-06-1921 trouwde hij te Gilze met Anna Maria Schaekers (1896-1994). Uit dit huwelijk werden zeven kinderen geboren, waarvan twee doodgeboren. Op 29-05-1947 werd Gerrits door een executiepeloton van de Koninklijke Marechaussee terechtgesteld.

Achtergrond en jeugd

Piet Gerrits werd op 29 januari 1896 geboren in Gilze (gemeente Gilze en Rijen) als zoon van Pieter Gerrits, dagloner, later meesterknecht en opzichter bij de steenfabriek in Rijen, en Maria Schouten. Piet was de jongste zoon en het op een na jongste kind uit een gezin van vijf jongens en zes meisjes. Na de lagere school ging hij – twaalf jaar oud- naar de ‘elektriciteitsfabriek te Reyen’. Het werk beviel hem niet, een jaar later werd hij aangenomen bij de schoenfabriek van De Jong in Gilze. In december 1915 moest Gerrits in militaire dienst. Later noemde hij dit ‘de mooiste tijd van mijn leven’. Na zijn demobilisatie solliciteerde Gerrits bij de gemeentepolitie in Tilburg, waar hij op 29 mei 1919 werd aangesteld als politieagent. Eind 1919 leerde hij Anna Maria Schaekers kennen met wie hij op 3 juni 1921 in Gilze trouwde. Het echtpaar woonde eerst aan het Goirke 76 (nu Oude Lind 30) in Tilburg, en vanaf 17 februari 1936 in de nieuwe wijk Theresia, aan de Le Sage ten Broekstraat 20. Samen kregen ze zeven kinderen, twee daarvan werden doodgeboren.

Oude Lind 30
Oude Lind 30. Huis van Gerrits, NSB-politieman. Fotograaf: Lambach/ Gemeente Tilburg. Collectie Regionaal Archief Tilburg

Zwakke gezondheid

In 1936 kreeg Gerrits last van een neurologische aandoening waardoor hij een half jaar ziek thuis was. Dit was niet de eerste keer; in 1918, tijdens militaire dienst, had hij ook last van ‘overspannen zenuwen’ met toevallen. In 1937 en 1938 werd hij voor verschillende lichamelijke klachten zes keer in het ziekenhuis opgenomen. De laatste keer werd bij hem een nier verwijderd. Van maart ’38 tot maart ’39 bleef Gerrits thuis; de rest van zijn leven zou hij met zijn gezondheid blijven sukkelen. In maart 1939 ging Gerrits weer aan de slag. Omdat hij vanwege zijn gezondheid nog niet geschikt was voor de straatdienst, kreeg hij een administratieve taak bij de afdeling Bijzondere Wetten. Daar constateerde hij dat zijn collega’s omgekocht konden worden bij de handhaving van de arbeidstijdenwet of bij het uitreiken van vergunningen. Gerrits kon dit niet verdragen en raakte uiteindelijk zo van streek, dat hij zich ziek meldde. De bedrijfsarts, Lacroix, schreef hem absolute rust voor. Van 12 maart 1940 tot 6 mei 1941 bleef Gerrits buiten dienst. In mei 1940 had hij geprobeerd om zich op medische gronden af te laten keuren, maar dat mislukte. Een gesprek met commissaris Preusting over zijn ervaring bij de afdeling Bijzondere Wetten had niet het gewenste resultaat. Gerrits voelde zich gekrenkt en tekort gedaan. Het ‘vermeend onrecht’, hem aangedaan door Commissaris Preusting, dreef Gerrits (zoals hij dat zelf zei) in de armen van de NSB.

NSB

Op 9 oktober 1940 werd Gerrits lid van de NSB. Hij omarmde het gedachtengoed van de ‘Nieuwe orde’ en zag in het nationaalsocialisme de ‘redding voor de wereld’. In maart 1941 werd Gerrits buurtleider, in juli 1941 legde hij de ‘belofte van trouw’ af en in april 1942 werd hij groepsleider. Dat het gedachtengoed van de NSB onverenigbaar was met de roomse geloofsleer en dat NSB’ers de sacramenten onthouden konden worden, nam Gerrits maar op de koop toe. Gerrits werd ook lid van Rechtsfront, het Nederlands Arbeidsfront (NAF) en de Nederlandse Volksdienst (NVD). Ook werd hij begunstigd lid van de Germaanse SS. Gerrits’ echtgenote trad in 1941 ook toe tot de NSB en sloot zich aan bij de Nationaal Socialistische Vrouwen Organisatie (NSVO). De kinderen werden, behalve lid van de NSB, ook lid van de Nationale Jeugd Storm. Gerrits’ oudste zoon, Piet, trad in 1941 toe tot de Germaanse SS en kort daarop tekende hij voor de Waffen-SS. Als strijder tegen het bolsjewisme trok hij als soldaat naar het Oostfront. Op 22 oktober 1942 overleed hij daar, 21 jaar oud.

Piet Gerrits in uniform
Collectie Regionaal Archief Tilburg

Van parkwachter tot handlanger van de SD

Na zijn terugkeer in mei 1941 werd Gerrits belast met het toezicht op parken en plantsoenen. Hij hoefde ’s morgens niet zo vroeg te beginnen, kon thuis gaan lunchen en hoefde geen nachtdiensten te draaien. Gerrits controleerde onder andere op het dragen van door de Duitsers verboden speldjes, insignes en padvindersriemen. Verder hield hij personen aan die radio’s of radio-onderdelen vervoerden. Op eigen initiatief ging Gerrits ook de ‘zwarthandel’ bestrijden. Goederen die buiten de distributie om gekocht waren werden door hem in beslag genomen.

In mei 1942 werd politiecommissaris Preusting ontslagen, de NSB’er Hendrik Boersma volgde hem op. Vanaf dat moment kwam Gerrits rechtstreeks onder bevel van Boersma. Van de SD in Den Bosch kreeg Boersma regelmatig het verzoek om inlichtingen over bepaalde personen. Gerrits deed dan een onderzoek en maakte daarvan een rapport op, dat Boersma weer naar de SD stuurde. In november 1943 richtte Boersma de afdeling ‘Preventieve politie’ op. Deze afdeling bestond uit Piet Gerrits en Willem Thijssen. Zij werden belast met het opsporen van illegale personen en het uitvoeren van opdrachten van de SD. Gedurende de periode dat Gerrits voor Boersma en de SD werkte arresteerde hij vele tientallen Joden.

Gaandeweg ging Gerrits steeds meer fungeren als een trait d’union tussen de SD en de Tilburgse gemeentepolitie. Zonder medeweten van Boersma voerde hij onderzoeken uit voor de SD, waarvan hij aan Boersma ook geen rapport uitbracht. Omdat er steeds meer klachten binnenkwamen over Gerrits’ onbetamelijke gedrag en zijn fanatieke optreden, besloot Boersma hem onder toezicht van luitenant Burger te plaatsen. Maar Gerrits wenste zich niet onder curatele te laten stellen. Hij voelde zich in alle opzichten gesteund door de SD en bleef gewoon zijn eigen gang gaan. Aan het begin van de zomer van 1944 had Boersma zo genoeg van het eigenmachtig optreden van Gerrits, dat hij probeerde hem kwijt te raken door overplaatsing. Gerrits was hem echter voor en meldde zich ziek, Johannes Stevens, kapitein van politie, verklaarde later dat hij de indruk had dat Boersma bang was van Gerrits en “..dat het niet Boersma was die aan Gerrits, doch Gerrits, die aan Boersma zijn wil oplegde”. Hoofdinspecteur Marten Hannessen liet zich in soortgelijke bewoordingen uit: “De gezagsverhouding tussen Boersma en Gerrits was geheel anders dan die ten opzichte van het overige personeel. Gerrits deed wat hij wilde, daarbij voornamelijk steunende op de SD.”

Onbetamelijk gedrag

Bidprentje Gerrits voorkant. Archief Heinz Aarts/Heemkring Molenheide

Over Gerrits deden ook allerlei geruchten de ronde over zijn onbetamelijke gedrag tegenover vrouwen. Toppunt was de aanranding en verkrachting van een Joodse arrestante. Dat werd door agent Frans Massuger, die belast was met de verzorging van arrestanten, gemeld aan de SD. Gerrits kreeg hiervoor ‘een flinke reprimande’. Willem Thijssen, die met Gerrits samenwerkte, was het opgevallen “….dat Gerrits als politieman een houding tegenover vrouwspersonen, die hij in verhoor had, aannam die niet betaamt. Ik heb wel eens gezien, dat hij een meisje kuste voor een sigaret. Ook bracht hij den nacht met een arrestante in afzondering door om haar te bewaken. Het doel van hem was te zorgen dat zij met niemand in contact kon komen.” Dit zijn niet de enige verhalen over seksuele intimidatie door Gerrits. Lucia Jansen, echtgenote van de gearresteerde Wilhelmus Baeten, vertelde later dat zij enkele keren door Gerrits seksueel was geïntimideerd. Na de mislukte aanslag op hem kwam Gerrits ook nog verschillende keren aan huis bij Maria Hamers, de echtgenote van Wim Berkelmans. “Hij gedroeg zich steeds zeer eigenaardig, doch ik hield hem steeds op een afstand, gezien de geruchten die omtrent zijn zedelijk gedrag in omloop waren”. Hoofdinspecteur Marten Hannessen, die van Boersma het verzoek had gekregen om klachten over Gerrits te verzamelen, vertelde dat de vrouwen of verloofdes van mannen die door Gerrits voor de SD waren gearresteerd ‘…door hem waren aangezet tot het plegen en dulden van ontucht.”

Gehaat en gevreesd

Gerrits werd gehaat en gevreesd in Tilburg. In januari 1944 werd besloten om Gerrits uit de weg te ruimen. De groep die die het plan zou uitvoeren bestond uit Rob van Spaendonck, Toon van Beek (agent), Harry Verbunt en Karel Aarts (beiden ambtenaar bij het Gewestelijk Arbeidsbureau). De groep werd uitgebreid met Barend Busnac en Albert Meintser. De aanslag was in eerste instantie gepland op vrijdag 21 januari 1944. Aangezien Gerrits overdag in Rotterdam was en pas heel laat in de avond in Tilburg arriveerde, werd het plan uitgesteld tot 24 januari. Op die avond mislukte de moordaanslag en er volgden verschillende arrestatie. Later dat jaar werd er nog een moordaanslag op Gerrits beraamd. Op 25 mei 1944 schreef de Tilburgse verzetsvrouw Miet Schijns in haar dagboek: “’t plan was Piet Gerrits te doden, maar hij was de hele dag in gezelschap van Duitsers.” Een andere bron – die overigens geen datum noemt- zou dit kunnen bevestigen. Twee verzetsmensen gingen verkleed als monteurs van de PTT bij Gerrits langs, zogenaamd om een storing te verhelpen. Bij aankomst constateerden de ‘monteurs’ echter dat Gerrits Duitsers op bezoek had, waardoor het plan niet doorging.

De arrestaties van Joost van de Mortel en Frans van Spaendonck

Op een avond kwamen twee leden van de SD, Erich Gottschalk en Joop Aben, naar het Tilburgse hoofdbureau van politie. Gottschalk vertelde Gerrits dat Joost van de Mortel en Frans van Spaendonck verhoord moesten worden in verband met een zekere Piet van Gils uit Roosendaal. Ze moesten onopvallend aangehouden worden zodat het voor de buitenwereld leek alsof ze ondergedoken waren. Gottschalk verzekerde Gerrits dat het om een verhoor ging, niet om een arrestatie, en dat beiden daarna weer vrij waren om te gaan. Enkele weken later werd Joost van de Mortel op weg naar huis door Gerrits en Thijssen aangehouden en naar Haaren gebracht. ’s Avonds gingen ze naar de woning van Van Spaendonck aan de Bredaseweg, maar die was volgens zijn echtgenote naar Amsterdam en zou pas de volgende ochtend thuiskomen. Om te verhinderen dat Van Spaendonck door zijn vrouw gewaarschuwd zou worden, hield Gerrits haar aan. Later bleek dat Frans van Spaendonck was ondergedoken. Op 12 mei 1944 kwam er een telefoontje van Gottschalk dat er een anonieme tip was binnengekomen dan van Spaendonck zich zou schuilhouden in een huis aan de Broekhovenseweg. Gerrits, Thijssen en Verstraaten, lid van de Staatspolitie, gingen er op af. Van Spaendonck probeerde nog tevergeefs via de dakgoot te ontsnappen, maar wed gearresteerd en overgebracht naar de SD in den Bosch.

Bidprentje Gerrits achterkant. Archief Heinz Aarts/Heemkring Molenheide

Op de vlucht

In juli 1944 meldde Gerrits zich ziek. Hij verbleef enige tijd in Maastricht, bij zijn inmiddels getrouwde oudste dochter, in de loop van augustus keerde hij terug naar Tilburg. In september vluchtte bij met zijn gezin voor de naderende bevrijders halsoverkop naar het noorden. Die vlucht was op dringend advies van dokter Sartel en mede in verband met de gezondheidstoestand van Fientje, de jongste dochter van Gerrits. Op 26 september schreef Gerrits zich in bij de burgerlijke stand van Winschoten. Daar overlijdt op 1 februari 1945 zijn jongste dochter aan maagkanker. Zijn hoogzwangere oudste dochter, wier echtgenoot – ook een NSB’er- sinds september 1944 spoorloos was, had intussen ook haar intrek genomen in het huis aan de Bossingel 10. Gerrits werkte in Winschoten bij de Ortskommandantur en verbleef daar onder de valse naam Van der Velde, iets wat door hem ten stelligste ontkend werd. Na de bevrijding van Winschoten op 15 april 1945 meldden zich twee Tilburgse functionarissen op het kantoor van de politieke opsporingsdienst, op zoek naar Piet Gerrits. Hij werd gearresteerd en opgesloten in de gevangenis van Winschoten. Op 5 mei werd hij naar Tilburg overgebracht en vervolgens, op 6 mei, naar Vught.

Het proces

Op 13 februari 1946 begon de rechtszitting tegen Gerrits in het Paleis van Justitie in ’s-Hertogenbosch. Anders dan bij het gewone strafrecht bestond de raadkamer niet uit drie, maar uit vijf raadsheren; drie burgerlijke en twee militaire. Hoewel de Tilburgse advocaat C.N.P.M. Elbers aan Gerrits was toegewezen, wilde Gerrits zelf zijn eigen zaak bepleiten. Hoewel Gerrits van verschillende feiten verdacht werd, berustte zijn veroordeling ‘slechts’ op twee zaken: de arrestatie en uitlevering aan de vijand van twee jonge Tilburgse verzetsstrijders die als gevolg daarvan zijn omgekomen. Het betreft hier Joost van de Mortel en Frans van Spaendonck, beiden waren zeer actief binnen de landelijke verzetsgroep Trouw. Als getuigen verschenen de vader van Joost, Jan van de Mortel, die net een maand eerder zijn ambt als burgemeester van Tilburg had neergelegd, Celine van Spaendonck-Diepen, de weduwe van Frans van Spaendonck, agent Willem Thijssen, majoor Boersma en hoofdinspecteur M. Hannessen.

Gerrits erkende dat hij nauw had samengewerkt met de SD, en ook dat hij wist wat de consequenties konden zijn van uitlevering van personen aan de SD. Op de vraag van de president of hij wist dat Joden gedeporteerd zouden worden, antwoordde Gerrits: “men had mij gezegd dat er met de Joden niets gebeurde. Zij werden ergens in Polen te werk gesteld.” Als verdediging voerde Gerrits aan dat hij verplicht was om de bevelen van Boersma uit te voeren. Dit was een misvatting: een algemeen bevel om van de vijand afkomstige opdrachten uit te voeren was onrechtmatig en “kan [niet] gelden als een bevoegdelijk gegeven ambtelijk bevel, waaraan zou moeten worden voldaan…” Gerrits had dus kunnen (en moeten) weigeren. Dat Gerrits ook diverse mensen aan vervolging onttrokken had en ook in een aantal gevallen niet tot arrestatie was overgegaan, deed volgens de aanklager niets af aan de ernst van de twee door hem ten laste gelegde feiten. Het werd hem zwaar aangerekend dat hij ook zelfstandig ‘zonder bevel daartoe van zijn chefs’, personen arresteerde en aan de SD uitleverde, en dat hij bij zijn werk voor de SD ‘een zeer grote activiteit aan den dag legde’.

Bij het vaststellen van de uiteindelijke strafmaat werd ook meegewogen dat hij lid was van de NSB en dat hij zich tegenover vrouwen zeer onbetamelijk gedroeg. De procureur-fiscaal eiste de doodstraf voor Gerrits. Hoewel Gerrits’ pleitbezorger, mr. Elbers, van mening was dat de doodstraf niet te rijmen was met de beschaving, werd Gerrits – conform de eis- op 26 februari 1946 door het Bijzonere Gerechtshof ter dood veroordeeld. Na de uitspraak werd Gerrits overgebracht naar het huis van bewaring in ’s-Hertogenbosch en op 9 april naar de strafgevangenis in Scheveningen. Het besluit Buitengewone rechtspleging voorzag niet in een hoger beroep, maar wel kon er cassatie ingesteld worden bij de Bijzondere Raad van Cassatie in Den Haag. Daar verscheen Gerrits op 16 juli 1946. Het vonnis werd echter niet gecasseerd. Alleen een gratieverzoek aan de Kroon was toen nog mogelijk. Op 1 augustus 1946 diende de familie een gratieverzoek in, wat door koningin Wilhelmina werd afgewezen.

Executie

De executie van Gerrits zou op 6 februari 1947 plaatsvinden, maar op het laatste moment vroeg de advocaat van Gerrits om revisie van het vonnis. Na grondig onderzoek wees de Bijzondere raad van Cassatie dit verzoek af. Op donderdag 29 mei 1947, om acht uur ’s ochtends, werd Gerrits door een executiepeloton van de Koninklijke marechaussee terechtgesteld.

Gebeurtenis

Mislukte moordaanslag op Piet Gerrits

Bron

Rob van Putten, ‘Piet Gerrits; Tilburgs meest gehate politieagent', in: Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur, jaargang 37, oktober 2019, nr. 2, p.79-90. Bij dit artikel zit een uitgebreide bronnen- en literatuurlijst.