Krek
(krèk), bw., verbastering van correct; voor een deel heeft het de functie daarvan overgenomen; het betekent: 1. juist, bij voorkeur als bevestiging van een zojuist vernomen bewering: ja krèk of ja nèt; ‘t is krèk goed; 2. zojuist, niet lang geleden: hij is krèk gekomen, als bedoeld wordt ‘nog pas geleden’ en daarnaar verwezen wordt, ook wel toen krèk of toe krèk, en soms toe krèkke.