Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Koekloteren

Inleiding

Een varken in zeven stukken, een schaap, een geit, horloges en vooral veel klederen zijn zoal de hoofdprijs in de loterijen die inwoners van Udenhout in het begin van de vorige eeuw houden. De opbrengst gaat niet naar een liefdadig doel maar verdwijnt in eigen zak. Het gemeentebestuur geeft de vergunningen af voor dit bijzondere verschijnsel dat verwant is aan het koekloteren op de kermis. Het laatste heeft met horten en stoten de twintigste eeuw overleefd, de particuliere loterijen werden verboden. Van dit stukje geschiedenis is niet veel bewaard gebleven. De archieven van gemeente en provinciaal bestuur bevatten een dun dossiertje en in de regionale dagbladen uit die tijd zijn een paar artikeltjes te vinden. Het eerste bericht is uit 1900, waarin de kermis van Udenhout wordt aangekondigd met de beloofde aanwezigheid van verschillende kramen waar koek wordt geloterd. Er wordt in die jaren overal gretig gebruik gemaakt van het hiaat in de loterijwetgeving dat in 1897 ontstaat door een uitspraak van de Hoge Raad. Meteen komt er een golf van loterijen op gang, al dan niet gefaciliteerd door gemeenten.

Privé-loterijen

Waarschijnlijk werden dus de privé-loterijen al vóór 1900 gehouden, maar pas in 1904 legt het gemeentebestuur van Udenhout een register aan van de verstrekte vergunningen. Het register heeft niet lang bestaan want al snel worden bij wet alle loterijen voor eigen gewin verboden. In Udenhout waren zij een variant op de bijzondere bijstandsvoorziening van nu. Want wie krijgen een vergunning? Alleen de allerarmsten uit de gemeente die vaak ook al bedeeld worden door het armenbestuur. Neem Toon Bressers die met vrouw Nel en twee kinderen aan de Brabantshoek wonen. Hij krijgt een paar gulden per maand van 'den Arme'. De toestemming om als aanvulling een varken te mogen verloten wordt kort gemotiveerd in het register: twee kinderen, man zonder werk, vrouw ziek, doodarm. Hij houdt twee tientjes over aan de loterij. Of een andere dorpsgenoot die met zijn gezin ergens in de bosschen woont: vijf kinderen beneden 13 jaar, arm. Of een schoenmaker in de Slimstraat en een andere dorpsgenoot op 't Winkel. Allen door ziekte en/of werkloosheid in het zwarte armoedegat gevallen. Ze eten ongezond en wonen in een krotwoning, soms zelfs een hut, die nauwelijks voorzieningen heeft. Armoede is niet geconcentreerd rond de steenovens, maar houdt ook huis in de Schoorstraat, de Groenstraat en op 't Gommelen. Het gemeentebestuur vindt het prima dat negentien gezinnen door zelfwerkzaamheid een beetje bijverdienen. Het wordt niet als winst gezien maar als armenhulp. Dezelfde arme gezinnen verloten peperkoek op de kermis, die jaarlijks in oktober wordt gehouden. In 1905 mogen zij ieder één koek verloten van 5 kilo die voor 1,50 was gekocht en 6,50 gulden (65 lootjes van een dubbeltje) opbrengt. Ze houden 5 gulden over maar moeten daar veel moeite voor doen. Waarschijnlijk zijn er gezamenlijke koekkramen.

Loterijwet

Dat het gemeentebestuur de vergunningen voor het koekloteren in 1904 is gaan registreren heeft een reden. Dan wordt in het parlement een stevige discussie gevoerd over de Loterijwet die in juli 1905 van kracht wordt. Het doel mag voortaan slechts liefdadig zijn dan wel wetenschap, kunst of andere algemene belangen bevorderen, zolang het maar niet een particulier belang is. Burgemeester en wethouders van Udenhout moeten dus op eieren lopen en alle loterijen gemotiveerd 'verkopen' als liefdadigheid. Dat gebeurt vanaf 1906 niet meer kort in een namenregister maar met genotuleerde besluiten van B. en W, waarin deze formulering wordt gebezigd: Op grond van armoede der betrokken personen die zonder buitengewone hulp niet in staat zijn in hun noodzakelijk levensonderhoud te voorzien, dus uitsluitend strekkend tot liefdadigheid. Daar heb je de liefdadigheid die de wet eist. In december 1906 geeft het gemeentebestuur opnieuw toestemming aan zes personen - we komen dezelfde namen weer tegen - om zelf een loterij te organiseren. De prijzen zijn manufacturen en uurwerken. Het zullen 'nieuwjaarsloterijen' zijn geweest. Ook nu wordt 'liefdadigheid' als argument gebruikt en er worden maatregelen genomen om de verloting eerlijk te laten verlopen. De winnende loten moeten onder toezicht van de veldwachter worden getrokken 'in een lokaal van het raadhuis'. Deze vergunningen zijn niet doorgesijpeld naar de hogere overheid. Zij zouden wegens strijd met de nieuwe wet onmiddellijk vernietigd zijn. Adriaan Heerkens is de laatste 'aanlegger' die in Udenhout een privé-loterij houdt: 200 loten van een kwartje met als prijzen enkele uurwerken die samen een waarde hebben van 25 gulden.

Toezicht door de provincie

In maart 1907 stuurt de commissaris van de Koningin Van Voorst tot Voorst een circulaire naar de Brabantse gemeenten met een heldere uitleg van de Loterijwet. Hij is het met de minister eens dat (koek)loterijen waarvan de opbrengst bestemd is voor dagelijks levensonderhoud niet getolereerd kunnen worden. Er is immers geen sprake van een liefdadig doel en de wetenschap of kunst is er ook niet mee gediend. De gemeente Udenhout is dus gewaarschuwd, maar daar trekt de eigenzinnige burgemeester Henri van Heeswijk zich niets van aan. Zijn eigen uitleg van de Loterijwet klopt, basta. En dus wordt op 10 augustus van dat jaar aan vijf personen vergunning verleend om ieder voor honderd gulden peperkoeken te verloten, op een plek die door het gemeentebestuur wordt aangewezen en niet tijdens kerkdiensten. De waarde van de koeken ten opzichte van de lotenopbrengst moet 2 staat op 3 zijn. Commissaris van de Koningin Arthur baron Van Voorst tot Voorst is not amused wanneer hij dit besluit een week later onder ogen krijgt. Hij overlegt met de minister en sommeert de burgemeester om de vergunningen in te trekken. Zo niet, dan draagt hij de besluiten ter vernietiging voor aan de minister. Toch is de baron niet te beroerd om mee te denken. Hij besluit zijn schrijven met een hint: de wet staat waarschijnlijk toe dat inwoners een commissie in het leven roepen die de koekverloting organiseert enkel en alleen maar om de kermis of jaarmarkt in stand te houden en dus zonder winstoogmerk.

Assistenten bij het koekloteren

Van Heeswijk besluit twee sporen te volgen. Hij weigert de vergunningen in te trekken, meldt hij aan Van Voorst tot Voorst. Het verschil tussen omzet en aankoop van de koeken is hooguit 33 gulden. Daar moet de aanlegger en gezinsleden drie tot vier dagen voor werken. Dat is volgens de burgemeester geen winst maar een vergoeding voor arbeid en gemaakte kosten. Zijn weigering wordt niet door de commissaris geaccepteerd. Hij stuurt het besluit naar Den Haag voor een toetsing. De andere weg die het gemeentebestuur inslaat is - met dank aan de tip van Van Voorst tot Voorst - een sublieme vondst. Er worden 22 notabelen gemobiliseerd - je zou hen de pioniers van Udenhouts Belang kunnen noemen - die ieder voor zich een koekloterijvergunning vragen. We komen notaris Vroemen, dokter Lobach en hoofdonderwijzer Coppens tegen en ook de raadsleden C. van Roessel, C. Burgmans en J. C. van de Voort. Niks liefdadigheid meer, althans niet op papier. Overwegende dat door de aanleggers, zijnde allen vertrouwde personen, geen persoonlijke winst wordt beoogd, doch zij enkel het in stand houden der kermis wenschen te bevorderen. Koekverloten is een zeer onschuldig volksvermaak, hetwelk zeer moeilijk door iets beters te vervangen zal zijn en dus is het een algemeen belang.' Ieder mag zestig gulden binnenhalen en de peperkoeken moeten een waarde hebben van minstens 40 gulden. Dat is een winst van twintig gulden, zou je zeggen, maar nu komt de truc. De notabelen moeten ieder twee assistenten aantrekken die samen minimaal 15 gulden vergoeding krijgen voor hun inzet. Bovendien betalen zij 5 gulden voor het gebruik van een kraam. Weg winst. De burgemeester moet de assistenten goedkeuren. Zij mogen niet uit het gezin van de notabele komen. En wie zijn die assistenten? De hulpbehoevende Udenhouters die nu via dit omweggetje toch profiteren van het koekloteren. De vergunninghouders lieten de verloting waarschijnlijk meestal over aan hun 'assistenten'. Hoe het precies in zijn werk ging is niet bekend. Wellicht al met het toen alom bekende rad van avontuur. Het eerste traject, dat bewandeld wordt, loopt dood op 4 oktober 1907 wanneer koningin Wilhelmina in haar Duits buitenverblijf in Bobbin het besluit van augustus schorst. In december volgt vernietiging.

Traditie

De constructie 'Udenhouts belang' haalt het wel. Tijdens de kermis van 1907 krijgt Van Heeswijk van de commissaris van de Koningin te horen dat de minister geen bezwaar heeft. De volgende jaren wordt op deze manier tijdens de kermis peperkoek verloterd. In elk geval nog in 1932. Volgens de Tilburgsche Courant staan er dan 12 koekkramen.

De Stichting Udenhouts Belang nam na de oorlog de traditie over.


Artikel van Ton de Jong in Unentse Sprokkels 15, 2018