Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.

Kerstherinneringen van een Veers schipperskind

Door Annie van Loon-Leijten

Haven, Raamsdonksveer

Donkere dagen voor de kerst

Tjalk Francisca, ma Zus Leijten - Buijks met op haar arm Annie Leijten bij van Suijlekom voor de werft in 1952

In deze donkere tijd van het jaar, laat licht, vroeg donker, hele dagen mist, “de donkere dagen voor de Kerst”, dan dwalen mijn gedachten vaak nog terug naar vroeger. Hoe het was als schipperskind, in de jaren ’50 bij mijn ouders aan boord van onze tjalk “Francisca”.

Ik herinner me nog het blije verwachtingsvolle gevoel dat ik had met de Kerstdagen in het vooruitzicht. Eindelijk gingen we naar onze thuishaven Raamsdonksveer - zo stond het op de naamplank - maar mijn pa met zijn Bredase moeder zei altijd “naar ’t Veer” naar onze familie die we al een half jaar niet hadden gezien, mijn opoe, opa, ooms, tantes, neven en nichtjes, eindelijk zagen we iedereen weer.

Dagen voor de Kerstmis, als we ergens in België het laatste vrachtje zand losten, vroeg ik me af waar we dit jaar met Kerstmis zouden liggen, bij de “Pekker” (Van Suijlekom) of dat we misschien wel in de Veerse haven konden liggen. De Veerse haven lag altijd al vroeg vol en wij kwamen altijd pas laat aan, soms pas op 24 december, de dag voor Kerst. Dan werd er met passen en meten een plaatsje dicht bij familie gemaakt, waar wij dan konden liggen en… dat was bijna nooit in de Veerse haven.

Tjalk Francisca met aan boord Jan Buijks en Adrie Leijten in 1955.

Maar als we bij de “Pekker” of bij Anton Stoops bij onze familie lagen, was het ook goed. Dan lagen we toch gezellig bij elkaar. Je moest vaak over vijf, zes schepen met regen, sneeuw en ijzig gladde dekken klauteren eer je aan de wal was, maar dat maakte allemaal niets uit. We lagen thuis.

Voor Veerse “walmensen” telde wie en wat er in de haven lag aan schepen. Maar het was veel meer dan alleen de haven. Het overgrote deel van de schepen lag in het Zuidergat en buiten op de Donge bij de “Pekker” en Anton Stoops. Als het zo druk met schepen was, dat er hier geen plaats was voor je schip en er pas bij Ruijtenberg een plekje was om te liggen, dan lag je voor je gevoel al niet meer op het Veer. Dan lag je ver weg, te ver om te lopen met de boodschappentassen.


Het leven op de tjalk “Francisca”

Het was ook zo’n sprookjesachtig mooi gezicht. Overal lagen schepen en elk schip had een kerstboompje voorop in de vlaggenmast. In de stuurhut stond een piepklein, papieren kerstboompje met rode dopjes aan het eind van de takken en er hingen rood-witte kerstklokken met een zilveren slinger eromheen. In de roef hadden wij een uitvouwbaar papieren kerststalletje en als wij zaten te eten dan brandde er een waxinelichtje (theelichtje) in een glazen houdertje. Kerstverlichting was er in die tijd nog niet, zeker niet op een schip, maar door de kleine raampjes van de roefjes straalde het licht naar buiten. Schippers leefden nog met hun gezin aan boord van hun schip. Als ons ma ging koken of mij “van de vloer” wilde hebben zei ze: “ga in de hut maar naar de lichtjes zitten kijken”.

Annie Leijten in de stuurhut van Tjalk Francisca in 1955.

Als kind heb ik uren, met de heerlijk ruikende jekker van mijn pa om me heen, op tafel in de koude stuurhut naar al die mooie lichtjes zitten kijken. Dat tafeltje had iets bijzonders. De stuurhutten op kleine schepen zijn eigenlijk hutjes, heel klein. Wij hadden in de stuurhut een bank. Maar voor die bank kon geen tafel staan, dus had mijn pa de achterste poten afgezaagd, zodat de tafel na het eten op de bank geschoven kon worden en er voldoende plaats was om te lopen. Voor ons, de kleine kinderen, was dat ook fijn want je kon op de tafel zitten en je voeten konden op de bank rusten als je naar buiten wilde kijken.

Er was in die tijd nog maar weinig verlichting. Niet aan de wal en zeker niet op die kleine scheepjes, waar vaak al wel een 12-volts stroomvoorziening was, waar dan slechts een paar lampjes op konden branden. Bij de gezinnen in die kleine roefjes was het licht niet al te best, maar het scheen wel gezellig door de ramen naar buiten. Zo’n roefje was ca. 3,50 x 2,50 m, met onder het gangboord weggetimmerde kastjes. Aan de voorzijde: twee hoekkastjes met daartussen een opbergbank, ervoor een uitschuiftafel van 1.00 x 0,70 m met twee stoelen. Aan de achterzijde: een deur naar het achteronder, een zwart kolenhaardje en de deur naar keuken en stuurhut. Het was de belangrijkste ruimte aan boord. Hier gebeurde alles, eten, spelen, badderen, visite, echt alles!! Als ik dan ’s avonds in het achteronder in mijn bedje lag met boven mij de vertrouwde gezinsgeluiden, dan kon ik door de openstaande patrijspoort het geluid van de ijzeren baileybrug horen en in mij was een intens blij gevoel, over alles wat komen ging.

De dag voor Kerstmis, 24 december

Dan was het de laatste dag voor Kerstmis. Er moest nog veel gebeuren. Cor van Hulst (kruidenier) bracht de boodschappen. Sjaan (de vrouw van Frits van Laarhoven, slager aan de haven) bracht het vlees op haar fiets met voorop een grote slagersmand. Ik zie haar nog fietsen in haar bruin lederen jas en rode of groene baret op het grijze haar. Jan Boelaars met zijn groentekar, Jan van Strien met zijn melkwagen en verschillende bakkers met brood kwamen naar de scheepswerf bij de “Pekker”. Al deze mensen kwamen over alle schepen heen geklauterd om aan boord de bestelling op te nemen. Daarna brachten ze de boodschappen ook nog aan boord. Het was veel extra werk voor deze winkeliers, maar ook zij verdienden in de kersttijd zo wat extra centjes bij. Ons pa ging naar Thea van Laarhoven (Kees Weterings, bakker) voor taart, kerstchocolaatjes en andere lekkere dingen. Voordat het avond was, waren alle dingen aan boord voor een smakelijke Kerst.

Annie Leijten op de Scheepswerf van Van Suijlekom, 1955.

Mijn oudste broer Adrie - hij is 11 jaar ouder dan ik - was de hele dag druk met het schoonmaken van ons schip, ondertussen sjekkies rokend. Mij maakte hij wijs dat dat was om zijn neus warm te houden. Hij had het druk. Hij stond ook overal te buurten met de schippersjongens om ons heen.

Ik hoefde alleen maar “braof” te zijn en te helpen stof af te nemen en op te ruimen. In de namiddag ging ik samen met ons ma aan de wal. Ons ma was het laatste half jaar nauwelijks van boord geweest, maar op ’t Veer gingen we altijd naar de winkels, schoenen kopen of naar de kapper. Het was voor ons ma ook altijd een sociale gebeurtenis, kon ze ook eens buurten.

Het aan de wal gaan bij de scheepswerf was al een onderneming op zich. Na eerst over vijf of zes schepen te hebben geklauterd, liep je op de werft over een pad van oude ijzeren platen met ponsgaten. Als het geregend had, gebeurde het dat er onder zo’n plaat een plas modder stond. Als je dan op zo’n plaat stapte, spoot de modder door die ponsgaten omhoog. Als je niet uitkeek zat je onder de modder. Afhankelijk waar je naartoe moest, liep je het lange donkere grindpad op naar de Keizersdijk of je ging bij Koske de Lang, door de poort, langs Willem de Boon en Tonia de Meijer het Fort op richting Heereplein. (Koske de Lang woonde waar nu de Willem Letscherbrug begint.)

In de schemer terug naar boord gaan, dat was pas akelig. Er stond op het Fort maar anderhalve lantaarnpaal. Ik zag overal schaduwen en dan moest je ook nog langs het huis waar “Villa Reuma, hier loert de dood, op klein en groot” op stond. Daarna moest je weer bij Koske de Lang door het donkere poortje de nog donkerdere werft op. “Niet bang zijn hòr” zei ons ma dan “manneke maan is er ook nog, die schijnt ons wel bij”! Jaja, ons ma die kneep ‘m zelf als een dief. Maar terug aan boord stond de kolenhaard te loeien en was het lekker warm. Ons pa had een bakske koffie gezet en voor ons kinderen was er lekkere warme chocolademelk. Er kwam al een oom, die bij ons lag, om koffie te drinken. Bij ons werd er altijd en op elk uur van de dag tijd gemaakt voor iedereen die kwam.

Het tragische ongeval waarbij mijn broertje - op 8 september 1953 - aan Ooltgensplaat op het Noorder- Volkerak verdronk en nooit meer werd gevonden, zorgde vele jaren voor heel veel bezoek van onze familie. Onze familie kwam kijken, hoe het met ons, maar vooral hoe het met onze getraumatiseerde ouders ging. Mijn ouders moesten - bijna onmogelijk - door met hun leven, zonder dat er geestelijke gezondheidszorg of hulp was. Wij de kleine kinderen waren blij met al die aandacht van onze familie voor ons. Wij waren nog klein en wisten ook niet beter. Het vele huilen van ons ma, het bidden tot Maria, de wanhopige stem als wij aan de wal speelden, het hoorde bij ons leven. Elke avond van mijn jeugd voor het slapengaan, baden wij tot de Heilige Antonius: “Heilige Antonius goeie vrind, zorg toch dat ge ons Josje vindt”. Ik kan nog huilen om het verdriet dat mijn ouders hun hele leven met zich mee hebben gedragen. Ons ma haar domein - de keuken - was niet meer dan een vloertje van misschien 1 x 1 meter. Onderaan de 4-tredige trap van de stuurhut naar het roefje, met rechts het 3 pitsgasstel, 2 grote en een klein pitje, daar stond altijd de koffie te pruttelen en links een granieten pompbak met pomp. Een plank met pannen erop, alles onder handbereik, heel gemakkelijk allemaal. In haar domein dus, op het 3 pits gasstel, trof ons ma de voorbereidingen voor het eten voor de eerste kerstdag. Eerst werd de rollade gebraden, de soep getrokken en als de rollade klaar was werden de stoofperen op de vrijgekomen pit gezet. De aardappels werden geschild en de spruitjes schoongemaakt. Als kind dacht ik altijd dat roomboter en rollade er alleen met Kerstmis waren. Als er één pit vrij was, stond daar altijd op een laag pitje een ketel water op. Zodat er altijd warm water beschikbaar was voor koffie, te wassen, iets te ontdooien of voor waar warm water maar voor nodig was.

Kerstmis en de kersttijd

Na de kerk op eerste kerstdag gingen we ontbijten, kadetjes en kerstbrood met roomboter. Het kerstdiner bestond elk jaar uit voorgerecht, zondagse soep, hoofdgerecht, rollade, stoofperen, spruitjes en aardappelen. Het dessert was altijd eigen gekookte chocolade- en vanillepudding met verse, zelf geklopte slagroom. Ik zie mijn pa - hij had speciaal voor de Kerst een wit bazeroen (overhemd) aan - nog in de koude stuurhut de slagroom staan kloppen, goed uitkijkend dat hij de slagroom niet doorklopte. Ondanks de beperkte ruimte, geen oven of een 4-meter lange keuken met kookeiland, was het eten altijd overheerlijk. De tafel was met een kerstkleed feestelijk gedekt. We gingen in de middag naar opoe en opa of deden spelletjes als pesten en mens-erger-je-niet.

Cornelia (Kee) Leijten - Buijks, op hun schip "Nieuwe Zorg" liggend voor de werf van fa. Van Suijlekom, in de volksmond "De Pekker".

Na de eerste kerstdag werd het wat losser. Dan begon de kersttijd. Bij ons aan boord was het altijd de zoete inval en ik snap nog niet hoe al die mensen altijd in dat kleine roefje konden. Er werden sloten koffie gezet. Soms dronken de mannen een cognacje (Vieux), maar er werd in die tijd, aan boord, nauwelijks alcoholische drank gedronken. De kinderen kregen een glaasje lauwe ranja. Het was bij ons in de roef heel laag en lange mensen gingen altijd met hun hoofd in de koekoek (een soort dakraam) staan. Dat was voor mij een raar gezicht. Men stond te praten terwijl ik hun gezicht niet zag. Gedurende de kersttijd zagen we over en weer de hele familie. Er was na een half jaar elkaar niet te hebben gezien veel bij te praten. Er werd veel koffie gedronken, gepraat en zware shag gerookt. Je zag elkaar soms in het roefje haast niet zitten van de rook. Tussendoor ging ik met ons ma aan de wal naar Wieringa voor nieuwe werkbroeken en overalls van “Lonneker” (het beste wat er was??) ondergoed, sokken, een mooie schort, stopwol en zwarte “sjet” (garen) om sokken te breien.


1959 / 1960

Deze mooie tijd duurde tot 1959. Toen ontstond er voor mij een vóór en een na die tijd. Ik ging op 1 september naar het internaat in Amsterdam en hoewel mijn pa of ma mij om de week op zondag kwamen bezoeken, was ik tot de kerstvakantie niet meer terug aan boord geweest. Op 22 december heeft ons pa mij, met trein en bus opgehaald om met Kerstmis thuis aan boord te zijn. Onderweg probeerde ik mij voor te stellen hoe het aan boord zou zijn! Dat was moeilijk, ik had in die tussentijd zo’n ander leven gehad. Eindelijk ging ik naar boord, eindelijk zag ik mama en mijn broers weer!

Aan boord wachtte mij een nog grotere verrassing. Op 15 december had de ooievaar bij ons een broertje gebracht! Deze kerst was zo anders dan anders door de komst van mijn broertje, maar ook omdat ik mijn ouders en mijn broers zo had gemist. Het was een blije vakantie om terug aan boord te zijn, maar ook een beetje een verdrietige tijd. Weg van het internaat, naar boord op vakantie. Dit betekende dat elke dag het afscheid, dat ik weer terug naar het internaat moest, dichterbij kwam! Na al die jaren kan ik de pijn van het heimwee nog altijd voelen. Het zou de laatste Kerstmis op onze tjalk “Francisca” zijn.

M.S. Francisca bij Anton Stoops in 1963.

In 1960 kopen mijn ouders een groter schip; een “luxe motor”. Een luxe motorschip is een bepaald model schip, waarvan de kenner direct weet als hij of zij zo’n schip ziet bij welke werft zij gebouwd is. Het schip van mijn ouders was/is gebouwd bij de scheepswerf van “Boot” in Alphen a/d Rijn. Luxe motorschepen van Boot, gebouwd met een voorstuwingsmotor, waren geliefd bij schippers om het fraaie model. Luxe duidt op de met mooi hout, teak of mahonie, afgetimmerde salonroef met twee slaapkamertjes, een klein keukentje en een wc. Mijn ouders hebben het altijd hun mooiste schip gevonden en waren er trots op. In die mooie roef kregen we een klein kunstkerstboompje en een echt kerststalletje met rubberen beeldjes. Het was prachtig.

Ik was pas negen en er was al zoveel veranderd in mijn leven. Mijn broertje dat verdronk en nooit meer werd gevonden, het tekende mijn jeugd. Naar het internaat in Amsterdam. Thuis aan boord, een ander schip. In de novembervakantie van 1960, ben ik na 15 maanden van het internaat gehaald om op ’t Veer bij mijn tante - die ik ook maar twee keer per jaar zag - te gaan wonen en naar de lagere school te gaan. Het viel allemaal niet mee om je aan al die verschillende regels en mensen aan te passen. Een knagend gevoel van heimwee was altijd aanwezig. Met Kerstmis thuis, aan boord, als ik ’s avonds in het donker de stuurhut inging om naar de lichtjes te kijken, was het nog net zo mooi als vroeger. Kerstboompjes (onderweg zelf gehakte struikjes) werden, als zijnde kerstboompjes, in de top van de vlaggenmast gebonden. Er was, in de jaren’60 nog geen kerstverlichting aan boord. Kleine kerstboompjes stonden versierd in de stuurhut. Maar bij het licht, dat bij alle schepen stralend door de roeframen naar buiten scheen, was het verwachtingsvolle blije gevoel van voorheen er weer.

M.S. Francisca bij Hansweert in 1960.

Nu liggen er geen schepen meer in de Veerse haven, ook niet meer bij Scheepswerf Van Suijlekom (“de Pekker”) en zelfs niet meer bij Anton Stoops. Het is pas bij Scheepswerf Ruijtenberg dat je in ’t Veer ligt. Ook het gezin aan boord van een binnenschip is bijna verleden tijd. Maar er zijn nog steeds gezinnen die aan boord leven en zij die dat nog doen, liggen gezellig bij elkaar tijdens de kersttijd. Als ik die schepen bij elkaar zie liggen waar nog families aan boord wonen, een verlicht klein kerstboompje in de stuurhut, in de prachtige kamers, een fonkelende grote kerstboom, het stralende licht dat door de ramen naar buiten schijnt, dan voel ik de tranen achter mijn ogen prikken, tranen van heimwee, tranen voor alle dingen die we meegemaakt hebben en die onverbiddelijk voorbij zijn gegaan.


Rowwen Hèze, zingt een prachtig lied over verlies:

De Heilige Antonius.

De Heilige Antonius die kon het weten

Hij zei: beste vriend weet je dat

Soms is het beter iets moois te verliezen

Beter verliezen dan dat je het nooit hebt gehad.


Heeft u aanvullingen of wijzigingen bij dit artikel? opdekaart@veerserfgoed.nl